het is maar één facet. Een ander, waar ikzelf minstens zoveel waarde aan hecht, is de interne evolutie van de beweging naar een programma van integrale vernederlandsing van Vlaanderen, het hoofdtema - behandeld in relatie tot de partijpolitieke verhoudingen - van het laatste hoofdstuk, dat meer dan een vierde van het boek beslaat. Maar dit terzijde. Nu dan mijn kanttekeningen.
1. Wils' rekenkunde - nl. in welke omvang ik publikaties van Elias en van hem samenvat - vind ik heel knap. Ik zou het hem niet kunnen nadoen. Hij vergeet overigens publikaties van o.a. De Vroede en Luykx te vermelden. Een derde van het boek zou mijn eigen aanbreng zijn. Welnu, dat lijkt me overdreven, zeker wat de feiten betreft, die ik allemaal aan andere auteurs ontleen (zoals het geval is in iedere syntese, die een eeuw geschiedenis beslaat). De interpretatieve passages in mijn boek beslaan zeker niet een derde van de tekst.
2. De vraag waarom demokratischgezinde liberale flaminganten geen stempel hebben geslagen op het opkomende socialisme: Volgens Wils was dit omdat zeer velen naar het katolieke kamp waren overgegaan. Dat gaat ten dele op - en dit wordt geïllustreerd door de namen die hij noemt - tot de beginjaren 70 (al de door hem genoemde overgangen hadden tot dan plaats). Mijn - overigens met veel slagen om de arm en met vraagtekens gepresenteerde these (er moet nog bijzonder veel vooronderzoek gedaan worden) heeft betrekking op de periode na de beginjaren 70. Toen waren er ook nog demokratischgezinde liberale flaminganten.
3. Ik zou niet vertrouwd zijn met de Belgische politiek van vóór 1914. Ik wil best toegeven, dat ik geen specialist ben inzake 19e-eeuwse Belgische politieke geschiedenis, maar ik ben hierin toch niet zo'n leek dat ik niet zou weten hoe het kiesstelsel funktioneerde (het sweep-stake stelsel van winner takes all). Ik begrijp werkelijk niet hoe hij dit uit mijn boek heeft kunnen konkluderen. Ik heb echt niet zitten dubben over de kansen van een flamingantische partij na 1894. Het zinnetje ‘De zelfstandige Vlaamse lijst... kreeg onvoldoende stemmen voor een verkozene’ (p. 75 van mijn boek) is - ik geef het toe - een wat minder gelukkige parafrase van wat Wils zelf schreef op p. 29 van zijn boekje ‘De politieke oriëntering van de Vlaamse Beweging, 1840-1857’ van 1959: ‘Matthyssens alléén kwam dan op als onafhankelijke, en verloor kansloos’. Op tal van plaatsen in mijn boek blijkt duidelijk, hoe het kiesstelsel funktioneerde.
4. Mijn fundamentele fout: het oppeppen van de betekenis van een buitenstaander, nog erger dan Elias het gedaan heeft. De lezer van de recensie wordt hier voor raadselen gesteld. Wils doelt waarschijnlijk op mijn behandeling van de figuur van Leon Vanderkindere, die - als halve buitenstaander - in 1871 één belangwekkend artikel over de Vlaamse Beweging schreef, waarin hij - en daarom ging het bij de behandeling van zijn figuur - scherpere konsekwenties trok, evenals andere halve - Fransschrijvende - buitenstaanders als de liberaal Emile De Laveleye en de katoliek Prosper de Haulleville (wiens erfgenaam Wils in zekere zin is - Wils' hoofdtese komt in de kern al bij hem voor), dan vrijwel alle flaminganten het deden. Ik signaleer dit kurieuze verschijnsel - dit is dan een van de dingen die ik zelf inbreng - en probeer het te verklaren. Ik bombardeer Vanderkindere niet tot een ‘leidende figuur’ in de beweging, al heeft hij als kamerlid een aandeel gehad in de taalwetgeving. Vanderkindere was meer dan alleen maar burgemeester van Ukkel (op het eind van zijn leven), hij was een van de toonaangevende liberale intellektuelen (niet alleen in het vlaamsgezinde kamp) in de tweede helft van de 19e eeuw.
5. Ik zou voor de tijd na 1873 - meer dan de helft van de omvang van mijn boek - vrijwel dichtvaren op Fredericq. Kom nou. Helaas is het werk van Fredericq, vooral voor veel details, nog steeds een belangrijke bron, maar dichtvaren? Juist omdat er voor de tijd na 1873 nog zoveel vooronderzoek te doen is, presenteer ik mijn theses met veel reserves.
6. Wils' rekensommetje - hoe vaak noem ik personen en hoe vaak niet - heeft niets te maken met het dispuut in kwestie. Mijn boek is geen encyklopedie van de Vlaamse Beweging en nog minder een erelijst van verdienstelijke flaminganten. De vergelijking Gezelle-van Beveren raakt kant noch wal. Dat Gezelle geen werkelijke flamingant was, berust op Elias, die dit m.i. overtuigend illustreert. Van Beveren wordt enkele malen genoemd, niet om zijn flamingantisme op zichzelf - er waren honderden katolieken en liberalen die meer flamingant waren - maar in het kader van de uitvoerige behandeling van de kernvraag, waarom socialisme (na 1870) en Vlaamse Beweging langs elkaar heengegleden zijn.
7. Over het overwicht van de vrijzinnige intellektuelen in de Vlaamse Beweging slechts één uitspraak hier van de - evenals andere katolieken door mij dus