komen. Men staat werkelijk verbaasd over de omvang, de kwaliteit maar ook het burokratisch karakter van sommige van deze inlichtings- en evakuatienetten. Opvallend ook de verstrengeling van Belgische en Franse onderdanen in de gemeenschappelijke aktie, zodat het ‘Belgisch’ karakter praktisch alleen van toepassing is op de leiders - en de financiers - van deze netten. Even verbaasd echter staat men over het groot aantal z.g. V-Leute, of voor de vijand werkende verklikkers (cf. pp. 134, 138, 140, 142, 168, 170) wat door andere recente publikaties bevestigd wordt. Opvallend is het hoe zij er in slagen bij herhaling verscheidene, en soms verwante - dus verwittigde - verzetsorganisaties te penetreren en er verschrikkelijke verwoestingen (aan mensenlevens) aan te brengen. In zijn artikel over Het gemeenbestuur te Verviers in 1940-1941 geeft J. Wynants jr. een goed overzicht van de manipulaties die leidden tot de overdracht van het bestuur van een kleine stad van patriottische in reksistische handen.
Maar in twee artikels zijn in deze Bijdragen van uitzonderlijk belang: vooreerst het schitterende artikel van J. Gotovitch, Beeld van de klandestiene pers in 1940 (ditmaal uitstekend vertaald), dat als een voorbeeld mag gelden voor de statistische (mekanografische) ontledingsmetode. Zeer terecht merkt de auteur inleidend op (p. 225): ‘Sommige resultaten... zullen de lezer waarheden “als een koe” toeschijnen in die zin, dat ze de gangbare mening bijtreden... Maar zowel voor dit onderwerp als voor de andere, moet die mening nu eenmaal bewezen worden!’ Dat heeft hij dan ook gedaan. Hij beperkt er zich niet toe een grondig overzicht te geven van het materiële aspekt van de sluikbladen, hun datum en termijn van publikatie, het milieu waarin zij ontstaan zijn, en de tendenzen die zij vertegenwoordigen, hij geeft ook een overzicht van hun belangrijkste tema's, - en dat korrigeert op meer dan één punt de ‘gangbare mening’, alleszins voor wat betreft het tijdstip waarop sommige tema's zich in de publieke opinie manifesteren. Wij hadden wel graag gezien dat de auteur aan het einde van zijn bijdrage de bekomen resultaten even vergeleek met het klassieke werk van P. Struye L'évolution du sentiment public en Belgique sous l'occupation allemande. Mocht Gotovitch, of iemand anders, spoedig, en volgens dezelfde strenge discipline, de sluikpers tijdens de andere oorlogsjaren behandelen!
De meest boeiende, maar ook meest onthutsende bijdrage is deze van Willem C.M. Meyers, De Vlaamse Landsleiding. Een emigrantenregering in Duitsland na september 1944?, dat de geschiedenis behandelt van de naar Duitsland uitgeweken Vlaamse kollaborateurs, na de bevrijding van België. Komen sommige manifestaties van het nazisme ons nu haast onwaarschijnlijk voor door hun monsterachtige demagogie, dan blijkt nu dat een aantal Vlamingen - die wij toch traditioneel als een nuchter volk aanzien -, weliswaar met vertraging, maar blijkbaar in nog veel grotere mate de zin voor de realiteit verloren hadden. Maanbewoners in een periode die, - alleen al door de geallieerde bommentapijten op Duitsland - toch bijzonder ontnuchterend had moeten werken. Ik geloof dat dit stukje geschiedenis meer thuis hoort in het domein van de psychiatrie, dan in dat van de geschiedenis der volkeren. Een illustratie van datgene waartoe kamergeleerden en dromers - Verschaeve op kop, wij zullen de nog levenden maar met rust laten -, in staat zijn als zij leidertje gaan spelen, staatsmannetje, plannenmakertje voor na de totale Duitse overwinning... einde 1944! Ik vrees dat de balans dan toch maar in het voordeel overhelt van de slijkvretende Oostfrontstrijders - waar de ‘leiders’ nu liever niet meer over spreken -, en ten nadele van deze hooggestemde, zeer idealistische, zeer papier-organisatorische (mis)leiders. Het artikel van Meyers mag ook voor sommigen een aanleiding zijn om de zo gelaakte na-oorlogse repressie met andere ogen te gaan bekijken, - niet eens met ‘Belgische’ - gewoon met zakelijke...
Tenslotte vraag ik mij af of het niet nuttig zou zijn deze Bijdragen tot de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in de toekomst niet meer afzonderlijk te publiceren in een Nederlandse en een Franstalige versie, met wellicht dure, en alleszins onbetrouwbare vertalingen. De heren in Brussel moeten toch weten dat alle Belgen wettelijk, en alle Vlamingen werkelijk, in staat zijn de tweede landstaal te verstaan?
Luc Schepens
Bijdragen tot de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, Brussel, Navorsings- en Studiecentrum voor de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Nr. 1, augustus 1970, 80, 132 p., 160 F.; nr. 2, oktober 1972, 80, 306 p., 280 F.