wirwar van komputeringewanden? Dezelfde vraag geldt eveneens voor een nochtans totaal anders geaarde Paul Hemery (o1921) met zijn abstrakte doeken vol warme licht- en kleurkomposities.
Toch blijft de verleiding groot om naar een gemeenschappelijke noemer te zoeken bij deze kunstenaars die lijkt te liggen in de grotere waarde gehecht aan de kleur en in de figuratie. Want die verdwijnt zelden helemaal. Er zijn nog altijd sporen van te vinden bij Hennebelle. Arthur Van Hecke blijft de zee schilderen en Ronets figuren staan even ver van de defiguratie als Ensors maskers. Twee figuren tussen de vele andere ekspozanten (Degrand, Delporte, Dodin, Droulers, Kijno, Lagage, Lempereur-Haut, Leroy en Minneboo) lieten een dominerende indruk na: Roulland (o1931) en Dodeigne (o1922). Beiden zijn in de eerste plaats beeldhouwers. Roulland stelt bronzen koppen tentoon met verwrongen gezichten. De defiguratie is beperkt maar hallucinant en gaat in de richting van boomstronken of blijft bij de materie; ogen, oor- en mondholtes en stulpende lippen roepen het beeld op van stollend metaal.
De litho's van Dodeigne stellen tragische figuren voor. Ze proberen zich a.h.w. vruchteloos aan hun noodlot en aan de aarde of de materie te onttrekken. Ze zijn volkomen in harmonie met het ekspressionistisch beeldhouwwerk van deze artiest. Drie doeken maken het beeld van Dodeigne rond. Al lijken ze mij minder geslaagd - ze zijn al te zeer voorstudies met verf voor skulpturen - toch dragen ze ertoe bij om de volkomen autenticiteit van deze kunstenaar te illustreren.
Er bestaat geen twijfel over: in verband met Van Hecke, Dodeigne en Roulland is het nog mogelijk van Frans-Vlaamse kunst te spreken.
• Het politieke rasterwerk kan nogal verschillen van land tot land. In Frankrijk bestaan geen rechtstreekse verkiezingen voor de Senaat. Alle senaatszetels worden toegekend via indirekte verkiezingen, telkens door een departementaal kieskollege van notabelen (de volksvertegenwoordigers, de leden van de departementale raad en gemeenteraadsleden) en dat voor de duur van 9 jaar. Om de 3 jaar worden in Frankrijk een derde van de 264 mandaten hernieuwd. Er komt dan een groep departementen aan de beurt - telkens een schijf uit de nauwkeurig alfabetische volgorde - en daartoe behoorden in 1974 ook Nord en Pas-de-Calais, met respektievelijk 9 en 6 zetels, te verdelen volgens het principe van de evenredigheid.
Vergelijking met de cijfers van 9 jaar geleden (senaatsverkiezingen van 1965) zijn alleen mogelijk voor socialisten en kommunisten. Andere politieke formaties van toen zijn tot de meerderheid gaan behoren en die meerderheid kwam in het Noorderdepartement toch met twee verschillende lijsten voor het kieskollege. De verkiezingen van 22 september 1974 gaf de volgende rezultaten (cijfers van 1965 staan tussen haakjes): Nord: socialisten 3 zetels (3) en 30,27% (31,79%), kommunisten 2 zetels (1) en 20,93% (17,57%), Union Nordiste (Gaullisten) 2 zetels en 27,82%, lijst van het centrum en van onafhankelijken 2 zetels en 20,73%; Pas-de-Calais: socialisten 3 zetels (3) en 46,83% (48,95%), kommunisten 1 zetel (1) en 19,81% (16,71%) en lijst van de presidentiële meerderheid 2 zetels en 33,35%. De verrassing in het Noorderdepartement zat niet in de te verwachten winst van een zetel voor de kommunisten, wel in het uitvallen van de centrumkandidaat uit kristen-demokratische rangen en gekend O.R.T.F.-specialist, André Diligent, ten gunste van Maurice Schumann, van dezelfde politieke origine en voormalig minister van B.Z. (1969-1973).
De wijzigingen in de stemmenpercentages - duidelijk ten gunste van de kommunisten - weerspiegelen alleen maar sedert 1965 gewijzigde gemeenteraden. De verschillen met de cijfers van de rechtstreekse verkiezingen voor de Nationale Vergadering vinden hun oorsprong in het verschillend kiesstelsel voor de 2 kamers.
Erik Vandewalle