Ons Erfdeel. Jaargang 17
(1974)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdfrans-vlaanderenFrans-Vlaamse taaltuin 35.In de Vlaemsche stemme in Vrankryk van mei 1925 lees ik op bladzij 2 de zegswijze: ‘een litje op een keer’ d.i. ‘een beetje met een keer’. Wido Boureel weet van z'n ouders dat dit nog altijd zo gezegd wordt in Kaaster: ‘e lietje op e keeë’ ofte stilletjes aan, gaandeweg.
In Ekelsbeke is er nieuws: de dertien klokken van de beiaard blijken nu Nederlandse opschriften te dragen. Dat is uitgekomen, doordat het kleinste klokje dreigde af te vallen. Toen het afgenomen en naar beneden gebracht was heeft Pastoor Decalf het opschrift ontdekt: ‘Vvant Godt is rechtveerdich in zyn ghevverken /...of hier mede papen en clercken 1581’. Dus een jaar ouder als de veel besproken klok van Broekkerke (Zie taaltuin 20). Ook hierin komen een paar raadselachtige dingen voor: voor ...of zijn blijkbaar een paar letters weggekrabd, ik meen niet versleten, omdat de andere letters nog zo keurig en zuiver bewaard gebleven zijn. Welke letters? Mijn veronderstelling is lo, samen met of vormt dat dan loof. Verder is de vraag: wat wordt in 1581 (jaar na de val van Antwerpen en dus na de herovering door Malkontenten en Spanjaards) met papen en clercken bedoeld? Pape was het oude woord voor pastoor (prochiepape, zie ook: papeput, in Rubroek, waarin de pastoor en de kapelaan gegooid werden), maar ook clerisie betekent in Langemark in 1676 ook ‘geestelijkheid’ (rekening van het Sint-Jorisgilde in Langemark, ao 1677, Rijksarchief in Brugge). Maar in onze tekst kan dat niet, aangezien de priesters al vermeld zijn (papen). Volgens het Middelnederlands Woordenboek kan clerck ook nog ‘geleerde’ betekenen. Of wijst ‘papen en clercken’ twee strekkingen aan? Wie kent de oplossing? Misschien waren er nog protestanten in Ekelsbeke in 1581. Die waren er zeker nog in Langemark tot in 1582. In het Liber Amicorum van het St.-Jan-Berchmansinstituut in Avelgem heeft een oud-leerling, Mgr. Descamps, over Vlaams en Pikardisch geschreven en hun wederzijdse invloed. Ook op de grens van de Vlaamse Westhoek wordt overal Pikardisch gesproken, zelfs in onlangs verfranste dorpen als Nipkerke of Steenwerk. Merkwaardig dat heel wat Vlaamse woorden in het Pikardisch van West-Henegouwen ook voorkomen in het Pikardisch van het taalgrensgebied van Frans-Vlaanderen waar blijkbaar wel een taalgrensverschuiving gebeurd is in de vorige eeuwen, in tegenstelling met dat West-Henegouws gebied. Hierover meer in een volgende bijdrage. Jammer alleen dat Mgr. Descamps geen kennis genomen heeft van de reeks flandricismes die voor de streek van Meregem opgetekend staan in het Frans-Vlaams jaarboekje van 1973 (blz. 18-19) opgetekend door J. Tillie. Zeker zou hij heel wat dergelijke uitdrukkingen hebben kunnen optekenen! In het Doornikse net zo goed als in Meregem zeggen ze: tirer la port fermée, essuyer en bas, frotter en bas, tirer dehors, voor: de deur dicht trekken, afvegen, afwrijven en uittrekken... In Rubroek en in Broksele heb heb ik weer ABN-woorden kunnen noteren, die niet in het Westvlaams voorkomen: nl. vere (bij ons ressor(t)) en begruupm (naast verstaan), waarvan de hoofdtijden luiden: begroop, begropen. Hierbij merkt Dr. F. de Tollenaere (Leiden) terecht op dat deze hoofdtijden zich geschikt hebben naar de andere sterke w.w. op -uipen (kruipen, kroop, gekropen bijv.) Zie ook Loquela, p. 613) (H)oetskooln, en niet doof- of bakkerskolen, is Brokseels en ABN en staat niet in De Bo.
In Broksele heb ik, duidelijk het volgende gehoord: ‘zoe neur gro(t)moeder’, volgens mijn bescheiden oordeel een merkwaardige woordgroep met het merkwaardige zoe als voorbepaling. Betekent ‘die haar grootmoeder’ maar is zo mogelijk nog duidelijker... Opgedragen aan P. Paardekooper en H. Ryckeboer.
Gezelle had al ontdekt dat de (Westvlaamse) volkspoëzie opmerkelijk veel zin vertoont voor klankenspel en welluidendheid in ritme. Ten bewijze hiervan voor Frans-Vlaanderen: 1. (Op de wijze van ‘biem boem bam’):
(H)eizel-bel
luudt zo wel
(H)eizel is Herzele, (Heizel-bel is de klok van Herzele (verwantschap met het Engels? Of spot omdat de klok zo klein is als een ‘klienkebelle’?). 2.
Maore Maore KokkemaoreGa naar eind(1)
Vele jaoren moet gy vaoren
Deur diek, deur daalGa naar eind(2)
Deur iezer deur staal
Deur beeën
Deur steeën
Deur ol de puuptjes van 't dakGa naar eind(3)
Vooër dat gy bie mien berre
raktGa naar eind(4)
Een heidens (?) gebedje - wie weet hoe oud? - in Sint-Silvesterkappel overgeërfd van de vorige generaties door Henri Decoopman die nu in Steenvoorde woont. Heel Frans-Vlaanderen | |
[pagina 787]
| |
zegt kokkemare voor nachtmerrie. De verwantschap met cauchemar is overduidelijk. O. Bloch en von Wartburg laten het eerste deel van cauchemar afstammen van de versmelting tussen cauquer (Pikardisch) en caucher (calcare). Volgens A. Sercu (Boezinge) is het waarschijnlijker dat kokkemare afgeleid is van kokken, ofwel in de betekenis van ‘betoveren’ (kokelaar is Mnl. voor tovenaar goochelaar), ofwel van klokken dat voorkomt in Wvl. kokkeduinen (soms: kaduinen) ‘doden’. Dus: een kwelgeest die ofwel betovert ofwel doodt...
3. Tenslotte hebben we een uitzonderlijk aftelrijmpje kunnen optekenen in Rubroek bij iemand die overigens nog vlot Nederlands kon lezen: Lucie Claerebout (o1895):
Ulletje, mulletje
Wienke, wanke
Toppe, danke
Dikke, tiene
Elve, twolve, dertiene
In Journal des Flandres lees je niet veel Vlaams. In het nummer van 25 augustus en 1 september lezen we: ‘Monsieur le maire met un “blekkje” sur notre poitrine le 14 juillet’. Het woord tussen aanhalingstekens spreken we bleksje uit, d.i. ‘blikje’: Zuidvlaams voor ‘een stukje blik’. Nu zult u begrepen hebben wat Meneer de meier op hun borst speldt...
In Broksele hoorde ik iemand zeggen: ze volendt azzo, d.i. ‘ze eindigt zo’. Die uitspraak met vol i.p.v. met het Westvlaamse vul verwonderde me een beetje, en deed me denken aan andere woorden die al dan niet schijnbaar een schrijftaal-uitspraak hebben, ook in het Zuidvlaams. J. Fermaut wees me er eens op dat de zegswijze luidt ‘hebb'n is hebb'n’ en niet ‘hen is hen’. Zo zeggen de Zuidvlamingen ook altijd Oenze Lieve Vrouwe, en niet Uze... Zoals ze evenmin zeggen: Bid voor uus, maar Bid voor ons, en - als ik me niet vergis - Ulenspiegel, ze kennen hem zeker, en niet Ulenspegel.
Hugo Ryckeboer wees me er al op dat een heel gebied in de omgeving van Rubroek-Broksele dost (dorst) uitspreekt en niet dust zoals de meeste Westvlamingen; zo zeggen ze eveneens voorends, niet veurenden, voor ‘het einde van de akker waar de voren eindigen’ (Van Dale). De Bo kent volenden niet, verwijst bij dorst naar durst en haalt zowel voorend als veurend aan, maar waarschuwt ervoor dat de oo van voorend zachtlang uitgesproken wordt. Wat De Bo evenmin kent is drieveboom voor wijnstok (Steenvoorde). Ook het al vermelde voe(d)sterkiend voor zuigeling, dat in Steenvoorde voorkomt in het liedje ‘M'n man komt thuus’: ‘Dat is e voe(d)sterkiend dat moeder briengt vor mie’ en ‘E voe(d)sterkiend mee (h)aor op z'n knien, 'k (h)en dàt nog nuit ezzien’.
Kent u het verschil tussen (h)eeët waoter en ziedende waoter in Steenvoorde? Ziedende waoter is op zooë, d.i. staat op het punt te koken.
Je moe spriengen of verdrienken en 't rint likke gieten of 't rint likke me(l)ken zijn eveneens mooie Steenvoordse zegswijzen.
Om te eindigen een volkse versie van een bekend danswijsje, gezongen door een Vlaamnege (woord uit Broksele) in Steenvoorde. Ook daar is het smid, niet smed. De melodie is zoals overal, dacht ik. Jan Smid, Jan Smid (H)oe gaot meeiGa naar eind(5) platte voeten Jan Smid, Jan Smid Ze zienGa naar eind(6) noch zwart noch wit Er is nog zoveel. Maar schrijf a.u.b. maar als u iets weet, iets aan te merken hebt, of - vooral - een verklaring voor het Ekelsbeekse klokopschrift. C. Moeyaert Deken de Brouwerstraat 3, 8900 leper |