Ons Erfdeel. Jaargang 17
(1974)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 777]
| |
nederlandse taal- en kultuurpolitiek | |
[pagina 778]
| |
Tjalie Robinsons laatste wens vervuld.Het overlijden van de schrijver Tjalie Robinson heeft in de Jakartaanse pers nogal wat aandacht gekregen. Niet te verwonderen bij een schrijver wiens Piekerans van een straatslijper zo nauw verbonden zijn met Jakarta, een ouder Jakarta weliswaar, maar dat de oplettende wandelaar van nu nog wel kan terugvinden in het dagelijkse leven, op straat. Tjalie Robinson zegt in een van zijn piekerans: ‘Yes, Djakarta is a bustling city, zoals president Quirino zei. Het bustelt en butst en deukt dapper voorwaarts naar een triomfantelijke plaats onder 's werelds millioenensteden. En al is de bouwtrant net als Djakarta's voornaamste gerecht gado-gado toch maar een rare klutsrommel, het is een stad onder de dorpen van Indonesië, nir! Met karakter, met gijntjes en met bravour. Maar wat mij van alles nog het meeste bekoort: onder de nieuwe Djakartaanse vlag zit nog steeds die ouwe sobat van een baggerschuit die Betawie heet en altijd Betawie blijven zal’. De zwerftochten van dit ‘Anak Betawie’ (= kind van Batavia) dat Tjalie Robinson was, brachten hem dikwijls naar de oude ‘benedenstad’ van Jakarta, die met de haven van Pasar ikan - nu: Sunda kelapa - grenst aan de Javazee; het hart van het oude handeldrijvende Batavia, en nog steeds de plek waar honderden zeilschepen uit de hele Indonesische archipel elkaar verdringen.
Tjalie Robinson was graag op Pasar ikan. Een zevental kilometer vanaf deze plaats, midden op zee, werd in de vroege morgen van de laatste dag van juli zijn as uitgestrooid door zijn zoon Rogier Boon. Al een week eerder werd de as overgevlogen vanuit Nederland en bewaard ten huize van een van zijn vroegere vrienden, de gepensioneerde generaal van politie drs. Hoegeng, in Menteng. Van daaruit werd de urn dwars door de stad naar Pasar ikan gereden, voorafgegaan door politiemotoren met loeiende sirenes - een kennelijk niet te vermijden protokol - en gevolgd door een 40-tal genodigden in hun privéauto's. Via een zaaltje van het douanekantoor gingen we in een zestal kleine motorboten. Vrij wat journalisten volgden in een zevende. Een eind uit de kust kwamen de boten naast elkaar te liggen. Op de middelste vond een eenvoudige plechtigheid plaats: een korte ‘dienst’ geleid door een predikant in donker pak - de tropenzon brandde onveranderd zeer heet - en toespraken die door ontroering Op 31 juli 1974 werd de as van Tjalie Robinson door zijn zoon Rogier Boon uitgestrooid in de baai van Jakarta.
niet ten volle konden worden uitgesproken. De ongebruikelijke entourage vooral maakte het gebeuren indrukwekkend: zwijgende motorboten, wat geklots van golven, een haperende stem in een intense stilte. De urn wil niet open, een gedempte stem vraagt tevergeefs om een blikopener, een schroevedraaier brengt redding en opluchting. Tenslotte, terwijl middels een tape-recorder een bekende kerontjongmelodie opklinkt, het stralen van bloemen, veel bloemen, melati, een groots bloembed op zee. | |
Het overlijden van dr. H.R. van Heekeren.Met het overlijden van Hendrik Robert van Heekeren, begin | |
[pagina 779]
| |
september 1974, leed de prehistorische archeologie van Indonesië een groot verlies. Deze om zijn wetenschappelijke èn menselijke kwaliteiten zo eminente figuur kreeg in oktober 1970 als eerste Nederlander een eredoktoraat aangeboden van de Universitas Indonesia in Jakarta. Het werk van Van Heekeren is van grote betekenis geweest voor de ontwikkeling van de archeologie van en in Indonesië. Deze omstreeks 1930 als amateur begonnen archeoloog - hij was planter - werd na de oorlog verbonden aan de Oudheidkundige Dienst in Jakarta. In 1956 moest hij terugkeren naar Nederland. Zijn bekendste publikaties zijn The stone-age of Indonesia en The bronze-age of Indonesia. Hij leidde of vergezelde talrijke ekspedities, in en buiten Indonesië. Nog in 1970 - al 68 jaar oud - leidde hij een Indonesische ekspeditie naar Sulawesi (Celebes) waar hij al veel eerder belangrijke ontdekkingen had gedaan. Hij stelde zich tot ideaal jonge Indonesische archeologen zo op te leiden, dat zij zijn werk konden overnemen en voortzetten. Hij is daar in de meest praktische zin mee bezig geweest tot de dood hem wegnam. | |
Indonesische streektalen.De nationale taal van Indonesië is het Indonesisch, de Bahasa Indonesia. Het is de officiële taal. die van de ambtenarij, het onderwijs, de radio en televisie, en van de grote dag- en weekbladen. Met die taal kan men in de hele Indonesische archipel terecht, wat nog niet wil zeggen dat iedere Indonesiër die taal beheerst. Het Indonesisch is immers een ‘jonge’ taal en vele ouderen, bijv. boeren op het ‘platteland’, hebben die taal nooit geleerd of aangeleerd. Trouwens ook veel jongeren (enige tientallen procenten van de Indonesische jeugd hebben niet of nauwelijks onderwijs gehad) verstaan het Indonesisch niet. Zij spreken hun streektaal, het Javaans bijv. of het Soendaas, het Bataks, het Balisch. Het zijn maar enkele voorbeelden, immers de streektalen zijn zeer talrijk. Met andere woorden: er zijn nog erg veel Indonesiërs die alleen hun streektaal beheersen. De belangrijkheid van de streektaal wordt nog geaksentueerd door het feit dat welhaast iedere Indonesiër die het Indonesisch wèl hanteert (op school, op zijn werk, etc.) zijn eigen streektaal trouw blijft, bijv. thuis in de familiekring.
Ook in het Tweede Vijfjarenplan van Indonesië - dat dit jaar van start is gegaan - wordt met nadruk gewezen op het belang van deze streektalen en hun literaturen, zowel om hun zelfswil als in het kader van de ontwikkeling van het Indonesisch. Op de Lembaga Bahasa Nasional (het Nationale Taalinstituut van Indonesië) rust de taak de wetenschappelijke en praktische kennis van de Indonesische streektalen, als onderdeel van de nationale taalpolitiek, te verbeteren. Voor dit doel werd een vijfjarenplan opgesteld: in 5 opeenvolgende jaren zullen d.m.v. postakademische kursussen achtereenvolgens de volgende onderwerpen worden behandeld: lexikografie, sociolinguistiek, dialektologie, literatuur en vertaling. De eerste kursus vond dit jaar in de maanden juni en juli plaats in Tugu, een plaatsje in West-Java, hoog in de teetuinen. Het onderwerp was de lexikografie, immers juist het maken van woordenboeken, nog afgezien van de wetenschappelijke aspekten, is van groot praktisch belang (bijv. voor onderwijs, bestuur en voorlichting). De kursus werd gegeven aan 40 akademici uit heel Indonesië, die een grote rijkdom aan streektalen vertegenwoordigden. De beste 25 studenten kregen (hetzelfde procédé zal t.a.v. de volgende kursussen gevolgd worden) na afloop van het seminaar een jaartaak op het gebied van de taal waarin zij deskundig zijn. Een vijftal per jaar zal tenslotte een gespecialiseerde training in het buitenland krijgen (o.a. in Nederland). De opzet van het geheel van de kursussen is erop gericht, dat Indonesië in een periode van 7 jaar over een honderd redelijk bijgeschoolde deskundigen, plus nog een 25-tal gespecialiseerde eksperts kan beschikken. Dit zeer belangwekkende, voor Indonesië unieke, projekt - een van de redenen waarom ik erover schrijf: dit soort belangrijke zaken blijven te vaak in het verborgene - wordt betaald door Indonesië en door verschillende buitenlandse regeringen en instellingen. Dit buitenlandse aandeel betreft o.a. de docenten die voor het merendeel uit het buitenland komen. De drie vaste docenten tijdens het eerste seminaar waren prof. A.L. Becker van de University of Michigan, Dr. D.J. Prentici van de Australian National University in Canberra en prof. A. Teeuw van de Universiteit van Leiden. Het is vooral deze laatste die in de opzet en uitvoering van dit ‘onderdeel’ van de Indonesian Studies een zeer belangrijk aandeel heeft. Er waren ook tal van andere buitenlandse (tijdelijke) docenten voor deze eerste kursus, o.a. de Nederlandse linguïsten dr. Stokhof en dr. Steinhauer die op Timor en Alor taalonderzoek doen met een subsidie van WOTRO. | |
Diskussie kulturele betrekkingen tussen Nederland en Indonesië.Eind vorig jaar verscheen bij de | |
[pagina 780]
| |
Indonesische uitgeverij Djambatan, dankzij een subsidie van het Nederlandse ministerie van B.Z., een boek met een voortreffelijk gekozen titel, Kian kemari, dat ongeveer ‘heen en weer’ of ‘vice versa’ betekent. Het boek bevat een 15-tal artikelen en essays over enerzijds Nederlandse literatuur waarvoor Indonesië de inspiratie heeft geleverd (de z.g. Indisch-Nederlandse letterkunde), anderzijds Nederlandse literaire stromingen en figuren die een zekere invloed hebben uitgeoefend op de Indonesische literatuur (bijv. de Beweging van Tachtig, Marsman, Slauerhoff en Elsschot). N.a.v. dit boek werd begin september gediskussieerd in het Erasmushuis. Behalve de zuiver literaire en vertaalaspekten kwamen ook de kulturele betrekkingen tussen Nederland en Indonesië uitgebreid ter sprake. Een van de belangrijkste dagbladen van Jakarta, Sinar Harapan, reageerde de volgende dag met een gedegen artikel. Ik citeer één alinea hieruit, een alinea die de gedachtegang van veel jongeren, intellektuelen en kunstenaars weergeeft, vooral in een land als Indonesië waar het onderhuidse en instinktieve verzet tegen het buitenlandse kapitaal en de buitenlandse ekonomische invloed in het algemeen zo sterk leeft. Op de achtergrond van die alinea klinkt de eksplosie van 15 en 16 januari j.l., een uitbarsting tegen het Japanse ekonomische imperialisme en waarvan Indonesië nu de nasleep beleeft, o.a. in het nu al maanden durende proces tegen de student Hariman Siregar. Nu die alinea:
‘De kulturele samenwerking is van bijzonder groot gewicht, in die zin dat alleen hierin voor de toekomst de enige hoop is gelegen op een solidariteit tussen de volken der wereld. De betekenis van samenwerking op kultureel gebied moet juist uitgaan van het feit, dat ekonomische samenwerking volstrekt ontoereikend blijkt te zijn om de misverstanden of ook de achterdocht tussen volken weg te nemen.’ | |
Multatuli en Indonesië.Multatuli, Max Havelaar en Indonesië, een onderwerp dat zich in allerlei opzichten leent voor een afzonderlijk artikel dat over enkele maanden wel geschreven zal worden. De bewering dat de Max Havelaar alleen nog maar een literair boek is, immers de (politieke) tendens zou niet langer gelding hebben, gaat voor Indonesië hoe dan ook niet op. Ik zou bijna willen zeggen: men koopt hier de Max Havelaar niet om het mooie jurkje, maar om het kind. Ik kom hier wel op terug. Het is in ieder geval zo, dat de tweede druk van de vertaling in het Indonesisch bijna uitverkocht is en dat een schooleditie (verzorgd door H.B. Jassin en Gerard Termorshuizen) van 10.000 eksemplaren in december 1974 zal verschijnen (uitgeverij Djambatan). In december verschijnt ook een bloemlezing uit het andere werk van Multatuli (vertaler Asrul Sani, bloemlezer Gerard Termorshuizen, uitgever Pustaka Jaya). In het Erasmushuis zal een avond voor deze 2 nieuwe uitgaven worden uitgetrokken. Deze maand (oktober 1974) krijgt de bekende Indonesische schilder en grafikus Baharudin een overzichtstentoonstelling in Taman Ismael Marzuki, het kultureel centrum van Jakarta. Niet minder dan 7 olieverfschilderijen van deze kunstenaar zijn gewijd aan het ‘thema’ Saidjah en Adinda. Hetzelfde T.I.M. liet de 17e augustus - de nationale feestdag, op 17 augustus 1945 verklaarde Indonesië zich onafhankelijk voorafgaan door liefst 2 toneeluitvoeringen van Saidjah en Adinda, waarvan er een werd geregisseerd door de Belg Tone Brulin die daarvoor met zijn Maleisische groep uit Penang kwam overgevlogen. Een zeer moderne konceptie, een uiterst boeiend spektakel. En dan nu de voorbereidingen voor de film ‘Max Havelaar-Saidjah en Adinda’, een samenwerkingsprojekt tussen Fons Rademakers' Produktie N.V. en de pas opgerichte Indonesische filmproduktiemaatschappij Mondial Motion Pictures met als belangrijkste man Hiswara Darmaputera. Het grote werk, het filmen, zal pas volgend jaar beginnen. De belangrijkste voorbereidingen kan ik hier nog meemaken, ik hoop u er in mijn volgende en laatste kroniek iets over te kunnen vertellen. Mijn laatste kroniek, omdat ik eind december 1974 zal terugkeren naar Nederland. Gerard Termorshuizen Jakarta, 10 oktober 1974 |
|