deze het op het festival te Cannes niet zo best deed, heeft Kümel verklaard, dat alleen de Nederlandse versie zijn versie zou zijn. De taal vormt dus alvast een verschil, maar het lijkt me dat dit niet het enige is. Er schijnt ook aan de film zelf wat gewijzigd te zijn, want indertijd werd hij vermeld als durende 110 minuten, terwijl ik iets meer dan twee uur in de bioskoop zat. Bovendien tekende aanvankelijk Richard Marden voor de montage, terwijl nu Kümel zelf in dit verband op de generiek fungeert.
Nu wil ik het niet verder over die nieuwe montage hebben. Niet alleen zag ik maar één versie, zodat vergelijken niet mogelijk is, maar ik stel me zelfs de vraag of het voor degenen die de film gewoon maar zien gemakkelijk zou zijn de verschillen te merken in dit uiterst barokke werk. Ik laat het dus, zonder enig bezwaar, bij de omschrijving die Ivo Nelissen reeds gaf: een spektakel dat door zijn virtuositeit en zijn perfektie boeit. Men kan gewoon niet geloven dat men naar een film van een Vlaams regisseur kijkt, bij het zien van deze Malpertuis.
Wat nu de taal betreft, moet ik bekennen dat het Nederlands me aanvankelijk even geschokt heeft. Niet zozeer om de taal zelf, maar wegens de akteurs die ze in de mond gelegd wordt. Mensen van een handvol verschillende nationaliteiten, die ongeveer evenveel verschillende talen spreken, allen Nederlands horen praten doet inderdaad vreemd aan. Dit is voor een Vlaming, gewend aan de originele versie op het filmdoek en televisiescherm, een schok te moeten aanvaarden, dat men hier doet, wat hij op andere momenten zo erg verafschuwt.
Maar als je het eenmaal aksepteert, merk je ook dat die taal niet zo vreemd klinkt als dat anders wel eens het geval is in Nederlandstalige en meer nog in Vlaamse films. Je krijgt hier natuurlijk geen staaltjes van het taaltje dat men op tram, trein of bus hoort, maar het schijnbaar overmijdelijk plechtstatige is hier, bij deze onwezenlijke personages, net op zijn plaats.
En weldra ga je ook nog een voordeel van deze gedubde versie zien: al de mensen praten niet met de eigen stem, maar kregen er een die aan hun personage aangepast is. De net iets te hoge toon van de te mooie jongeling met de vreemde gang die Mathieu Carrière uitbeeldt, of de jammer genoeg soms wel eens onverstaanbare bromtoon van Welles, of de scherpe klanken in de mond van de hebberige Michel Bouquet.
Laat me echter bij dit alles nog benadrukken, dat die Vlaamse versie er al een hele tijd is, hoezeer dit stukje ook de indruk mag wekken dat dit niet het geval zou zijn. Het is alleen zo dat ik dit schrijf naar aanleiding van het uitbrengen van de film te Antwerpen en dat laatste gebeurde dan pas lange tijd nadat de film beschikbaar was en dit dan, naar met veel omhaal werd aangekondigd, naar aanleiding van het Tiende Festival van de Belgische Film (te Brussel). Wat ons dan weer eens brengt bij de nadelen van het nu gelukkig doorbroken bioskoopmonopolie te Antwerpen.
Voor een keertje krijgt die toestand ook een iets ruimere betekenis dan die van een louter lokaal probleem. Voor het maken van deze prent werd een staatstoelage van zes miljoen frank ter beschikking gesteld en daarom heeft elke belangstellende Belgische belastingsbetaler dan ook het recht te zien wat er met zijn geld gebeurde. Meer dan in welke omstandigheden ook is het dan hier onverantwoord dat een bioskoopuitbater een dergelijke film in optie kan nemen en die dan jaren kan laten aanslepen, zodat de film in de grootste Vlaamse stad niet kon vertoond worden.
Edmond De Cleen, Antwerpen