om de film is een saaie, burgerlijke, fantasieloze, gemeenplaatsige, dubbelhartig moralistische platitude met min of meer aan seks ontleende bestanddelen. Zogenaamd psychologisch, in wezen fabriekswerk. Gehaaid fabriekswerk. Het talent van het duo zou in wezen in staat zijn om eventueel ook in de gehaaidheid te eksperimenteren. Maar het schijnt dié durf te hebben afgezworen.
Van durf getuigt wel het werk van Johan van der Keuken. Zij komt in zijn films op twee manieren tot uitdrukking. Ten eerste in de vorm. Wat van der Keuken tegen het typisch konventionele filmen heeft - een manier van filmen, waaraan de Nederlandse filmers zich moeilijk kunnen onttrekken - is, zoals hij me een keer in een gesprek duidelijk heeft gemaakt: ‘het werken met voor het grootste deel betekenisloze handelingen, zoals het inen uitgaan van kamers of dergelijke. Iemand moet eerst van a naar b gaan, waar dan iets gebeurt’.
De grootste moeilijkheid in het filmen is, voor van der Keuken, wat de vorm betreft, het maken van ‘een film, waar álles beeld is, bijvoorbeeld als iemand in een deur verschijnt. Dat moet ie niet alleen maar doen om ergens binnen te gaan, het moet iets autonooms zijn’. Van der Keuken meent, dat ‘Beauty’ in dit opzicht zijn sterkste film is. ‘Daar zijn alle verplaatsingen uit gehaald, je ziet er alleen maar spitsen’.
Deze durf in vormgeving houdt bij van der Keuken onmiddellijk verband met durf in aanpak van onderwerpen. Geen gehaaide eksploitatie van sociale of etische gemeenplaatsen maar een persoonlijke konfrontatie met het verschijnsel van de indeling van onze samenleving in haves en have-nots. Deze indeling, die in wezen te herleiden is tot een biologisch gegeven waaruit we ons, in onze ontwikkeling tot waarachtige menselijkheid, moeten proberen los te werken, wekt bij van der Keuken een intense woede op.
Zijn filmwerk is een weerslag van die woede. Geen onbedachtzame, onbeheerste woede, die van der Keuken ertoe zou verleiden links en rechts om zich heen te slaan. Zij leidt hem tot een konsekwent doorgevoerde opsporing van die indeling. Deze lijkt fataal en onherroepelijk te zijn. Van der Keuken gelooft daar niet aan. In zijn ogen is de indeling te bestrijden. En door bestrijding te veranderen. De bestrijding is politiek, maar het doel is verbetering van de menselijke kultuur. Zijn achtergrond:
‘De mensen moeten een organisatie in het leven roepen, die ze uit hun onmacht haalt, die ze de zelfstandigheid geeft waar ze recht op hebben - als uitgebuit individu, als uitgebuite groep, als uitgebuite natie. Waar het om gaat is de ongelijkheid en de uitbuiting. De mensen die ik in mijn films laat zien zijn niet, zoals de mensen uit de meeste speelfilms, een soort van representatieve steekproef uit de mensheid. Zij representeren de werkelijkheid van de maatschappij waarin we leven, een maatschappij met een totalitair karakter, waarin ten koste van het ene en grootste deel van de mensheid, het andere, kleinste deel zich verrijkt en tegoed doet. En dat moet uit zijn.’
Tegen de achtergrond van deze woorden wint van der Keukens jongste film De nieuwe ijstijd nog meer aan duidelijkheid. De film is het laatste deel van een door de VPRO per televisie uitgezonden ‘drieluik’. De voorgaande delen waren de uit 1972 en 1973 daterende films ‘Mijn dagboek’ en ‘Het witte kasteel’.
De titel ‘De nieuwe ijstijd’ moet symbolisch worden geïnterpreteerd. Zoals de historische ijstijd een fase van afsluiting is geweest in de ontwikkeling van onze aarde en tevens een nieuwe beginfase beleven we datzelfde momenteel op het niveau van de menselijke samenleving. De vorm van menselijk samenleven, zoals die tot ontwikkeling is gekomen in de indeling van bezittenden (dominerenden) en door hen uitgebuite of geringeloorde havenots (onderworpenen), zal tot afsterving toe moeten verkillen. De afgestorven samenlevingen zullen alle menselijke vruchtbaarheid, die ze in zich hebben, moeten omzetten in energie voor de inrichting van nieuwe maatschappijen, van eindelijk echt menselijke maatschappijen.
De vorm van onderworpenheid of bezitloosheid is voor van der Keuken niet van doorslaggevend belang. Het gaat om de kern van de situatie, waarin de niet bezittenden of gedomineerden verkeren: dat is een situatie van non-kreativiteit. Een situatie van slaafsheid: aan de lopende band in een Groningse fabriek voor konsumptie-ijs of slovend op onvruchtbare grond in de hoogvlakten van Peru, door Indianen die, precies als de arbeidsters en arbeiders aan de lopende band in de Groningse fabriek, naar de rand van de samenleving zijn afgeschoven.
In de ijsfabriek heeft van der Keuken zijn aandacht geheel gekoncentreerd op een paar meisjes en een jongen, allemaal afkomstig uit één gezin. Een marginaal gezin, op de grens van achterlijkheid en geplaagd door aangeboren doofheid. Deze eigenschappen zijn, in de visie van van der Keuken, geen natuurlijke