Faust van Zöllner en in Reynaert de Vos van Aug. de Boeck.
Na deze eerste openlijke waardering wijdde hij zich bijna uitsluitend aan scheppend werk. Hij was, om de woorden van Daniël Sternefeld te gebruiken, ‘een prachtige Permekefiguur, een gezonde broeder, een borstelige stevige kerel’ (uit De vlaamse muziek sedert Benoit, 1951) die borrelde van vitaliteit en uitbundige scheppingskracht. Een natuurtalent dat zijn artistieke gaven beproefde in alle genres: muziek, literatuur en schilderkunst en met telkens in deze genres een kreatief evolueren met en zelfs vóór zijn generatiegenoten.
Wat de muziek betreft ging hij uit van de Duitse laatromantische traditie met als hoofdwerk het symfonisch gedicht met hoornsolo Cyrano de Bergerac (1912). Weldra ademt zijn werk echter de verfijning van impressionistische kleuruitrafeling in een reeks pianowerken (Poèmes élégiaques, Trois ballades, e.a.) en liederencyklussen (o.a. 40 gedichten van Ch. van Lerberghe in La chanson d'Eve, 1922-'24). Rond die tijd beoefent hij ook de lichtere, spirituele muziekkomedie met Le mariage de Rosine (1919) en L'amour medecin (1920). In de periode 1925-1955 paste hij een meer gekoncentreerde uitdrukking toe in een verstrakte struktuur. Zijn klankentaal werd geleidelijk scherper en harder met uitdrukkingswijzen die afgestemd waren op een vernieuwd gevoel dat zal uitmonden in een ekspressionistische stijl. Vooral in de jaren 1950-'55 is alle melodische teerheid geweken voor een tonaalvrij harmonisch effekt, een strakke melodiek en effektvolle klankmassa's. Elk verband met zijn aanvangswerk werd opgelost en samen met een vrij bouwplan, kiest Herberigs voor een volledig nieuw klankbeeld dat de oorspronkelijke basis van zijn harmonie en orkestratie volledig voorbijstreeft en waarvan de aard de volgende jongere generatie ten dele heeft aangegrepen als een vertrekpunt voor henzelf. Uit die periode dateren o.a. het Tweede pianoconcerto (1953) en de orkestsuites Ode aan de muzen (1955) en De vier seizoenen (1956). Na deze periode van heftigheid en kompositorische durf keerde hij terug naar een bredere mildere stijl, met
klare bouw en lyrische melodiek, die weer herinnert aan de helderheid van zijn beginperiode.
Toch werd de komponist Herberigs bijna door de schilder Herberigs verdrongen. Tussen 1935 en 1945 was hij volledig uit de muzikale kringen van ons land verdwenen en was hij zelfs onbekend aan vele musici uit die periode. Herberigs verbleef toen op zijn domein Rochecolombe te Bourg-St.-Andéol in de Provence en werkte er hoofdzakelijk als schilder. In die tien jaar komponeerde hij slechts een sonatine voor piano en klarinet, een pianokwartet, enkele reeksen pianowerken, een cyklus van 24 Gezelle-liederen en de mis voor de vrede (1939). Corneel Mertens, toen diensthoofd bij het N.I.R. (BRT), ontdekte hem toevallig weer bij een uitgever, waar beiden werk publiceerden. Mertens zag de waarde in van de komposities van Herberigs en bezorgde hem als het ware een ‘renaissance’. ‘Zonder uw komst in 1946 en zonder de opdracht van het Gentse stadsbestuur voor het schrijven van de Lam Godsmuziek zou ik, wat de kompositie betreft, de pijp aan Maarten gegeven hebben’, zo verklaarde later Herberigs aan Mertens. Het is dan ook wel met dit Lam Godsspel, in 1949 te Gent opgevoerd, dat hij zijn grootste bekendheid verworven heeft. Voor dit drie uren durende grootse massaspel werd voor het eerst in de geschiedenis van het openluchtspel gebruik gemaakt van play-back. Alle opnamen waren in de studio's van het N.I.R. gemaakt en werden door geluidinstallaties gereproduceerd. In 1949 was dit een revolutionaire openbaring. De laatste grote muzikale kompositie van Herberigs, Romeo en Julia, dateert uit 1966. Sindsdien was hij wel nog aktief als schilder.
Herberigs kreeg zijn vorming tot schilder aan de akademie te Oudenaarde en van zijn vrienden E. Claus en R. Saverys. Landschapschilder bij uitstek vond hij inspiratie even goed in zijn geboortestreek als in de Provence. Tot aan de tweede wereldoorlog schilderde hij vooral het weidse en overweldigende element uit de natuur vol dramatische geladenheid. Daarna kwam een ommekeer naar het lyrische, melancholisch getinte landschap. Sinds 1960 was zijn kunst meer visionair geworden, vol kleureksplosie en zin voor het teatrale in de natuur.
Als auteur publiceerde Herberigs een tiental heimatromans waaronder Pasterke Candeels (herdrukt in de Vlaamse pockets). Het Wolvenhof, De behekste tocht, en schreef hij de tekst voor een muzikaal radioluisterspel Antonius en Cleopatra.
Hij was van 1951 tot 1953 direkteur van de Vlaamse Opera te Antwerpen. In 1963 kreeg hij de Peter Benoit-prijs voor zijn gezamenlijk werk en de Mortelmansprijs voor kompositie. Herberigs was lid van de Koninklijke Vlaamse Akademie.
Hendrik Willaert