wordt reeds duidelijk gemaakt dat zij slechts objekten zijn in een voor hen ondoorgrondelijk mechanisme: hoe vaak zij ook muntstukken blijven opgooien, steeds blijft het resultaat kruis. Noch van richting, noch van tijd hebben zij besef. Zij zijn als verloren in het zinloze raderwerk waarin zij terechtgekomen zijn:
Guildenstern: Wheels have been set in motion, and they have their own pace, to which we are... condemned... Each move is dictated by the previous one - that is the meaning of order. If we start being arbitrary it'll just be a sambles:...
(Bedrijf II)
Guildenstern: ... we are little men, we don't know the ins and outs of the matter, there are wheels within wheels, etcetera...
(Bedrijf III)
In deze absurde wereld is de toneelspeler de enige die zich als een persoonlijkheid kan bevestigen, precies omdat hij een ‘speler’ is, omdat hij alle rollen op zich kan nemen. Maar zijn houding drukt ook het sterkst het absurde van de menselijke situatie uit. Op het einde van het stuk zegt Guildenstern hem minachtend dat hij de dood misschien wel duizendmaal kan uitbeelden, maar ze niet werkelijk kan ervaren. Daarop steekt hij de toneelspeler neer. De toeschouwers - en ook Guildenstern - denken dat hij sterft, maar even later staat de speler weer op en dankt bescheiden voor het applaus. Zoals de zelfmoordpoging van Gloster in King Lear toont deze pantomime het zinloze, het groteske aan van leven en dood. Rosencrantz en Guildenstern aanvaarden de dood die voor hen in het drama voorzien was. Wel wordt op het einde de mogelijkheid tot persoonlijke keuze erkend:
Guildenstern: Our names shouted in a certain dawn ... a message ... a summons ... There must have been a moment, at the beginning, where we could have said - no. But somehow we missed it.
(Bedrijf III)
De zeereis naar Engeland, die in Hamlet slechts kort verteld wordt, doch hier het hele derde bedrijf in beslag neemt, krijgt bijna symbolische waarde in dit stuk. Rosencrantz en Guildenstern - en ook de toneelspelers, die als verstekelingen aan boord zijn - hebben hun vrijheid als het ware afgegeven: zij kunnen zich slechts laten meedrijven met het schip:
Guildenstern: Where we went wrong wat getting on a boat. We can move, of course, change direction, rattle about, but our movement is contained within a larger one that carries us along as inexorably as the wind and current...
Men merkt het: de absurde levensvisie wordt duidelijk (en herhaaldelijk) geponeerd in Stoppards stuk. En hierin ligt juist de reden waarom dit briljante werk, zelfs in een perfekte produktie als die van het Young Vic Theatre, geen volledige voldoening schenkt. Rosencrantz and Guildenstern berust op een ingenieus idee: het speelt volledig - en op handige wijze - in op Hamlet, waarmee de toeschouwer vertrouwd moet zijn om Stoppards stuk te kunnen begrijpen. Precies omdat hij Hamlet kent echter lijken de situaties uit de tragedie hem helemaal niet absurd. Het kan allemaal absurd zijn voor Rosencrantz en Guildenstem, maar niet voor de toeschouwer. Het resultaat is dat de auteur zijn filosofie als het ware moet opleggen aan het stuk, vaak in tamelijk ekspliciete passages. De hier geponeerde filosofie groeit niet organisch uit de dramatische situaties. In Becketts Waiting for Goddot weten noch de twee landlopers noch de toeschouwers wie of wat Godot eigenlijk is. Hamlet kennen we echter wel, en het is op deze kennis dat Stoppards stuk gebouwd is. Hoe vernuftig ook, het principe zelf waarop Rosencrantz and Guildenstern are Dead berust, ondermijnt in niet geringe mate de werking van het stuk.
De produktie waarmee het Young Vic Theatre in mei het Antwerpse Internationaal Dubbelfestival besloot, was uitmuntend: precies, met een speelse ondertoon en innemend. In Londen speelt de Young Vic in een arena-teater. Voor de opvoeringen in de Antwerpse K.V.O. had men een aantal toeschouwers op de scène laten plaatsnemen en liet men sommige taferelen in de zaal beginnen. Regisseur Bernard Goss heeft dit welbewust gedaan met enkele flitsen uit Hamlet (het binnentreden van Claudius en zijn gevolg; de hysterische Hamlet die schreeuwt tegen Ophelia). Hierdoor heeft hij wellicht de verbazing bij Rosencrantz en Guildenstern én bij de toeschouwers willen versterken. Er werd als het ware zonder dekor gespeeld: de trap en het balkon, dat aan het Elizabethaans teater herinnerde, maakten een bijzonder soepel spel mogelijk. Christopher Timothy (Rosencrantz) en Richard O'Callaghan (Guildenstern) speelden gedetacheerd maar sekuur. Beiden gaven blijk van een diep gevoel van verwondering, maar Guildenstern toonde zich meer zelfverzekerd terwijl Rosencrantz iets naïefs over zich had. Robin Bailey was een weergaloze, zelfbe-