Modest Huys: Het Sermoen (1932).
van 1900 tot 1932, illustreerde immers herhaaldelijk dat Huys geen slaafse volgeling was van Claus, hoewel de volkse ‘Modest’ uit Olsene (waar hij in 1874 werd geboren) voortdurend werd gekonfronteerd met de faam en de invloed van zijn 25 jaar oudere buur uit Astene.
Emile Claus was het echte type van de ‘artiste peintre’. Huys daarentegen had alles van de begaafde selfmade-man. Zonder akademische vorming, vanuit de verfpraktijk (zijn vader was huisschilder) en vanuit de natuur, stapte Modest Huys de schilderkunst binnen. Zonder voorlichting ontdekte hij, intuïtief, de pikturale en koloristische waarden. Het ontbrak hem aanvankelijk aan techniek, maar niet aan schildersinstinkt.
Het staat vast dat Huys vaker bij Claus aanklopte. Hij luisterde weliswaar naar de raad van Claus, in verband met techniek en natuurinterpretatie, maar als auto-didakt hield hij er steeds een eigen opvatting op na. Huys was volks, Claus burgerlijk. Huys was betrokken partij, Claus toeschouwer. Huys' kunst werd gevoed door menselijke bewogenheid, door een diepe verbondenheid met het Leieland en het Vlaamse volk; die van Claus door artistieke overwegingen. Toen Huys, op zijn vijfentwintigste, naar de Akademie te Antwerpen trok (op aanraden van Claus!) had hij de schilderkunst reeds op eigen houtje verkend en ondergaan. Wat Huys te Antwerpen opstak hielp hem om zich stielvaardiger uit te drukken, maar veranderde zijn menselijke en artistieke instelling niet.
De ervaringen van zijn jeugd te Olsene hebben Huys, ook wanneer hij achteraf het Zonne-Huys te Zulte betrok, nooit losgelaten. Terecht schrijft Georges Chabot: ‘Huys a construit sur les fondations de sa jeunesse. II a logiquement “viré” l'ancien impressionisme, si l'on peut dire, et voulu une sorte d'expressivisme dans la lumière’. Het realisme waarmee Huys debiteerde was anders, volkser dan dat van Claus. Huys was er zich van bewust dat de Leie boven Zulte géén idyllisch riviertje was en dat het vlasbedrijf zweet en tranen kostte. Hij keek naar de populaire manifestaties (stoeten, kermissen, processies) en maakte er wriemelende en toch in evenwicht gehouden taferelen van. Wanneer Huys, na 1900, het impressionisme, het luminisme en het pointillisme in zijn werk betrekt, richt hij zich méér naar Franse voorbeelden dan naar Claus. In de periode 1920-1932 gaat het werk van Huys niet alleen breder uitdeinen, maar krijgt zelfs een symbolistische inslag. Georges Chabot is zo stoutmoedig geweest Huys als ‘expressioniste par... intermittence’ te betitelen. Als dusdanig zijn bepaalde werken van Huys, o.a. de fameuze ‘Vliegende Maandag’, onmogelijk onder te brengen in een met Claus verwante sfeer. Tenslotte hield Huys er een heel andere vriendenkring op na dan Claus. Huys had geregeld kontakt met de dichter René Declercq, met Hugo Verriest en met Stijn Streuvels. Men heeft genoteerd - en niet helemaal ten onrechte - dat Huys schilderde zoals Streuvels schreef.
Jan D'Haese