Willy Spillebeen: Een teken van leven.
‘Een teken van leven’ noemt Willy Spillebeen de gedichten die hij tussen 1959 en 1973 geschreven heeft en die als Gemini Literaire Paperback in 1973 bij de Standaard Uitgeverij, Antwerpen verschenen zijn.
Een aanduiding waarvan de zin onderzocht kan worden over 250 bladzijden verzen: deels oudere, bekende, reeds gebundelde en deels nieuwe, soms al wel gepubliceerde maar nog nooit in een boekdeel samengebrachte.
De vroeger al eens gebundelde gedichten zijn afkomstig uit De spiraal (1959), Naar dieper water (1962) en Groei-pijn (1966). De nieuwere gedichten werden samengebracht onder de aanduiding Torso. Ze zijn verdeeld in vier groepen: ‘Balans’, ‘Wrevelige vervreemding’, ‘Torso’ en ‘Licht een gedicht’.
Een uitgave als deze verplicht ons om vanuit de nieuwere schrifturen achterom te kijken naar de oudere en om de oudere met de nieuwe te vergelijken. Met de gedichten wordt de dichter gepresenteerd, zeker wanneer hij zelf zijn gedichten een teken van leven noemt. Waarschijnlijk dat het voor de dichter even leerzaam is als voor de lezer om van tijd tot tijd in zijn eigen retrospektieve rond te wandelen. Intelligent dan en op zijn hoede. Het geeft inzicht en voor de dichter voornamelijk dit inzicht: of hij alles wat hij te zeggen had - en soms meer dan dit - al niet gezegd heeft en er dus maar het best mee ophoudt. Indien men er van kon uitgaan dat inderdaad alle schrijvers van verzen intelligente mensen zijn, dan zou men een tegelijkertijd retro- en prospektieve uitgave als deze van Spillebeens gedichten voor dichters verplicht moeten stellen. De meeste dichters zijn helaas niet intelligent. En als ze wisten dat men hen, wanneer hun gewauwel tot zelfs voor hun naastbestaanden overbodig geworden is, op hun veertigste als straf het hoofd zou afhakken, dan hadden ze zich al van hun twintigste af geoefend om met het hoofd in de hand voor de borst uit de buik verder te praten.
Waarschijnlijk heeft men er vroeger al op gewezen dat de titels van de dichtbundels, die Spillebeen tot 1966 liet verschijnen, zeer betekenisvol zijn. Niet zozeer De spiraal, wel Naar dieper water en Groei-pijn. Beide titels verwijzen zowel in de logische orde als in de beeldende orde naar iemand die voor zichzelf een inzicht aan het zoeken en, meer dan een inzicht aan het zoeken, een plaats aan het afbakenen is.
In Naar dieper water herkent de dichter, groeiende, zichzelf in een situatie van disharmonie: hij is de verdrevene uit het land van oorsprong, uit de kindertijd, het bestaan met de onbeperkte mogelijkheden. De romantikus, die leeft met het gevoel dat hij de aansluiting mist met de konkrete omgeving uit zijn jeugd, met zijn voorzaten. Deze konkrete omgeving komt over als landelijk, konservatief, ouderwets. Ze schenkt geborgenheid. In het werk van nog andere Westvlaamse schrijvers - ik denk hierbij speciaal aan André Demedts - kan men een soortgelijk heimwee onderkennen naar een als paradijselijk ervaren rurale en patriarchale omgeving. Blijkbaar verleidt het ietwat zwaartillerige levensgevoel van de landelijke Westvlaming hem gemakkelijk tot een vitalistische verering van de natuur. In Naar dieper water en ook later krioelen Spillebeens gedichten van antropomorfismen, emfatische aanspraken tot de