werpse te betalen en dat deed heel wat minder kapitaalkrachtigen wel even nadenken. En de vrij centraal gelegen zaal raakte niet uit onder haar imago van seksbioskoop en is een van de eerste geweest om tot de oude toestand terug te keren, langzamerhand gevolgd door al de andere.
De gewone filmliefhebber stond opnieuw in de kou en zou pas eind 1973 gered worden door een groep Nederlanders. In wat vroeger een bioskoop geweest was, maar intussen als bowling en als tapijtwinkel al evenmin sukses had, gingen ze drie zaaltjes bouwen. Hun films komen van de Amerikaanse huizen met wie ze een ekskluziviteitskontrakt hebben: zij mochten uit het aanbod de eerste keuze doen en de rest kon dan eventueel in een van de zalen van de Rex-groep lopen, die ook alle films in zijn wijkzalen mocht vertonen.
Dit aspekt van de zaak is dus geregeld. Er gaat zelfs van het goede te veel komen, want de betrokken groep kondigt voor volgend jaar de opening van nog eens drie cinema's aan. Je vraagt je af waar het heen moet in deze tijd van na een forse daling amper stagnerend bioskoopbezoek.
De waarheid blijkt dat de ‘Amerikanen’ een stoelkapaciteit van tweeduizend eisen van al wie hun films wil draaien. Omdat de nieuwe zalen, naar de moderne trend, klein zijn, moet dus wel uitgebreid worden. Zo dirigeren de Amerikanen het bioskoopleven.
Wat de keurcinema's betreft, is de toestand in essentie gunstig te noemen. Niet alleen bestaat de reeds in 1971 vermelde zaal nog steeds, maar op de koop toe heeft de Rex-groep het aantal keurcinema's tot drie opgevoerd. Alleen gebeurde dit op een weinig fraaie manier en werd zo weer eens een trieste bladzijde in de Antwerpse bioskoopgeschiedenis geschreven.
Het slachtoffer in dit verhaal is de heer Rastelli, een bioskoopeksploitant die te Leuven, Turnhout, Tervuren en nog een paar plaatsen filmzaaltjes heeft waarin hij de ‘betere’ film een ruime kans geeft. De heer Rastelli heeft de Belgische cinefiel al heel wat goeds gedaan, door tot aankoop van bepaalde films aan te sporen, zich borg te stellen voor hun sukses, enz. Uiteraard moet iemand die zich op deze wijze in de branche inwerkte ook de noodkreet uit het Antwerpse gehoord hebben en zich de aangewezen man gevoeld hebben om daar wat aan te doen.
Zo kwam er dan, begin 1973, in een sinds jaren leegstaande bioskoopzaal in de kelder van een groot hotel voor het eerst sinds jaren een nieuwe bioskoop in Antwerpen. Weldra zou om de hoek een tweede zaal volgen. De Antwerpse cinefiel keek met belangstelling op, niet alleen omdat de reputatie van de heer Rastelli hem veel hoop gaf, maar ook omdat de zaaltjes zelfs volledig afweken van wat in de havenstad bekend was: moderne inrichting; geen met aandrang programma's en ijsjes verkopende juffrouwen; een verantwoord voorprogramma, enz.
Dit nieuwe geluid is echter nooit meer dan een gefluister geworden. Van al de films die je er verwachtte zijn er slechts enkele gekomen. Na iets meer dan een jaar moest de heer Rastelli vertrekken. Het scenario was klassiek: de Rex-groep duldt geen konkurrentie, zelfs niet op een terrein dat hij zelf niet bestrijkt. Druk werd uitgeoefend op de verdeelhuizen en de heer Rastelli kreeg nauwelijks nog films. Zijn zaaltjes zitten nu in de Rexgroep en er worden nu films gedraaid die ze min of meer op keurcinema's doen lijken. Zal dit zo blijven duren of gaat men straks resoluut op de kommerciele toer? Het is nog te vroeg om een uitspraak te doen. Wel loopt het gerucht dat Film International volgend jaar graag meer centraal gelegen zalen zou willen bespelen en dat zou dan wel eens in deze twee Studio's kunnen gebeuren.
Zo zitten we dan bij het derde punt, want dit belangrijkste Antwerpse filmevenement wordt nog steeds door (sinds de editie 1974 verscheidene) filmklubs georganizeerd. En juist dit laatste, die samenwerking, lijkt me zo belangrijk op het moment dat de Antwerpse filmklubs bijna zelf in een onverantwoorde konkurrentiestrijd gewikkeld zaten.
Maar laat me eerst stellen dat de belabberde programmatie in de kommerciële bioskopen de Antwerpse filmklubs deed evolueren in tegengestelde richting van de normale evolutie in andere plaatsen. Waar elders keurcinema's steeds talrijker worden en filmklubs zo niet overbodig dan toch het leven moeilijk maken, kende Antwerpen een steeds groeiende klubwerking. Alle klubs gaan noemen is onbegonnen werk, maar toch dient even aandacht te worden geschonken aan de drie belangrijkste, een waardering gebaseerd op ledenaantal en/of de omvang van hun aktiviteiten.
Van deze drie is de Antwerpse afdeling van de Katolieke filmliga de oudste. Van oktober tot maart worden in zaal Elkerlyc om de veertien dagen films vertoond, Antwerpse zo niet Belgische premières die men als vrij klassiek kan bestempelen, plus een paar hervertoningen van films die niet de nodige belangstelling kregen. De laatste jaren