cert), Schönbergs Die Glückliche Hand, ja zelfs een volledig aan Maderna gewijd koncert in Utrecht moest komen te vervallen. In het geval van Berio was dit des te teleurstellender, omdat de overige werken even zovele passen op de plaats betekenden: het in memoriam Bruno Maderna steunde op de Sinfonia, Eindrücke lag in het verlengde van Bewegung en Stille, de instrumentatie voor groot orkest van Folksongs was ronduit een deceptie.
Mauricio Kagel maakte daarentegen heel wat boeiender diskussies los met zijn Tweemansorkest waarin 2 musici een orkestmachine samengesteld uit 250 onderdelen bedienen via vele draden en hefbomen. Twee ‘koperen Ko's’ in plaats van 80 mannen in rok. Uitgaande van hoofd, handen en voeten, armen, been en rug, hals, knie en ellebogen wordt de automatofoon bespeeld: veel landbouwwerktuigen, vooral 19e-eeuwse instrumentaliën, oude koffergrammofoons, een juk, kombinatoire modellen als een ‘Kartoffel-Schaufel mit Glaskugel’, armen gemonteerd aan een harp, je kunt het niet zo absurd bedenken of Kagel heeft er aan gedacht, - op de meest onverwachtse momenten komen ze, of vaak alleen onderdelen, in werking, piepend, raspend, schurend, knerpend, blazend, puffend, vaak heel verfijnd: pure kamermuziek. Mozartiaans doorzichtig. Veel nostalgie natuurlijk, geheel gericht op het vergankelijk burgerlijke ‘omgangsmateriaal’. Kagel in optima forma. Ik ben benieuwd of zijn muziek ook goed overkomt wanneer ze op de plaat verschijnt, dus zonder het visueel altijd bij Kagel zo belangrijke komplement.
Een verrassing vond ik voorts Peter Schats meeslepende Canto General (tekst zang XII uit Alturas de Macchu Piccha van Pablo Neruda) voor mezzosopraan (Lucia Kerstens), viool (Vera Beths) en piano (Reinbert de Leeuw). Het is een Adagio sostenuto appassionata e con molto sentimento in memoriam Salvador Allende, waarin de sfeer van Beethovens Hammerklaviersonate hoorbaar is: ook ongeveer in die lengte, bovendien vertonen de kiemcellen voor het werk van Beethoven en Schat (grote en kleine tertsen omspeeld door sekundes) een zekere verwantschap. Een beklemmend stuk van lyrisch-dramatische inslag. Hoogst opmerkelijk!
In de periode van Peter Diamand stond in het festival zeker niet de avantgarde centraal, maar de opera. Een romantisch spektakel ontbrak dit jaar, we kregen drie produkties voorgezet: Mozarts Le Nozze di Figaro in een kostelijk levendige, wat éénzijdige regie van Götz Friedrich en in een virtuoze opvatting van dirigent Michael Gielen plus twee 17e-eeuwse opera's. Eumelio van Agostino Agazzari, drama pastorale geschreven in twee weken tijds voor een karnavalfeestavond van het Seminarie te Rome en nog in hetzelfde jaar (1606) gedrukt in Venetië en L'Erismena van Fransesco Cavalli dat in 1655 in die stad in première ging. De belangrijkste komponist in die gapende ruimte van een halve eeuw is natuurlijk Claudio Monteverdi, van zijn niveau zijn geen van beide werken. Eumelio is een moraliteit met als hoogtepunt het centrale deel dat zich in de onderwereld afspeelt, van het tekstboek dat Aurelio Aureli bedacht is geen touw aan vast te knopen, lichtzinnigheid is troef, veel verkleedpartijen en wat dies meer zij.
Eumelio was een zeer knappe presentatie van voornamelijk Utrechtse studenten in een hecht teamverband, voor Erismena, ook al in een zo autentiek mogelijk gewaad gestoken, tekende onder meer Alan Curtis, verantwoordelijk zowel voor de rekonstruktie van de partituur als de muzikale leiding. Ik had graag een ‘gewone’ dirigent aan het werk gezien, die had er zeker meer van kunnen maken. Overigens ook een bewonderenswaardige produktie als geheel.
Een Messiah in autentieke vorm bracht Ton Koopman (musikologische adviezen en klavecimbelcontinuo), waarbij uiteraard wel degelijk een dirigent de nodige steun bracht (Philippe Herreweghe) zij het dat het instrumentale ensemble aanmerkelijk onzekerder musiceerde dan het vokale (Collegium Vocale Gent). Al eerder had het duo Koopman-Herreweghe Bach een schoonmaakbeurt gegeven en dat was harder nodig (Romantische traditie) want Händels werk is hier al vaak met kleiner ensemble uitgevoerd. Dus minder verrassend ditmaal.
Overziet men nu dit geheel dan valt te konkluderen, dat de propaganda voor Tavener geen hoogtepunten bracht. Ook niet helemaal uit de verf kwam de voortzetting van de Italiaanse school (Berio, Maderna, Nono), enigszins het laatste koncert op donderdag 4 juli in het Amsterdamse Concertgebouw door het Radio Filharmonisch Orkest onder leiding van Michael Gielen uitgezonderd: Maderna's doorwrochte Quadrivium voor 4 slagwerkers en 4 orkestgroepen en Nono's dwingende Como una ola de fuerza y luz voor sopraan, piano, tape en orkest. In het Holland Festival 1970 kregen we in de serie Actuele Muziek een paar grandioze Nono-avonden voortgezet, Berio beheerste vol-