de 42 kandidaten (o.a. uit VSA, Japan, Zuid-Afrika) voor de wedstrijd solospel. Deze faam is overigens terecht verdiend: een (strenge) jury bestaande uit internationale klavecimbelvirtuozen, een reeks referaten inzake solo- en basso continuospel door specialisten, een zeer interessante tentoonstelling inzake het historische en het nieuwbouw klacecimbel zijn stuk voor stuk referenties die terdege gewaardeerd worden. Het peil van de 42 deelnemers lag echter niet zo hoog als vorige jaren. De Amerikanen stonden technisch zeer sterk maar misten blijkbaar een historische traditie om Bach ook muzikaal te interpreteren, terwijl hun Europese konkurrenten het daarentegen vooral op technisch vlak lieten afweten. Wie het best beide kon kombineren en dan ook met een tweede prijs het hoogst gekwoteerd werd, was de Nederlander H. Cuppers. Hij is dan ook leerling van G. Leonhart en hij verwierf overigens reeds in 1968 en 1971 een attest op de Brugse klavecimbelwedstrijd.
Van 3 tot 10 augustus volgde dan een koncertenreeks onder de tema's ‘Musica polyfonica’ en ‘Bachkantates’. Een avond vol heerlijk musikaal genieten bracht het ensemble Pro Contione Antiqua uit Londen onder leiding van Bruno Turner met 16e-eeuwse religieuse muziek. Dit ensemble put uit het zeer rijke repertoire voor mannenstemmen, uit een tijd waar de vrouw in de kerk zelfs om te zingen onmondig werd verklaard. Het was de gouden tijd voor knapenstemmen en kontratenoren (natuurlijke of kastraten). Het kontratenor-zingen lijkt tegenwoordig een Britse specialiteit en de kombinatie van drie befaamde kontratenor-solisten met drie even bekwame tenoren (o.a. lan Partridge) en drie bassen (o.a. David Thomas) geeft een geheel van negen individueel uitzonderlijke stemmen die er bovendien in slagen een homogeen ‘konsort’ te vormen. Zij zongen drie- tot zesstemmig werk van Palestrina, O. Lassus, T. Tallis, W. Byrd, e.a., in een sobere, zelfs vrij nuchtere interpretatie, aldus zonder de minste persoonlijke bravourstijl het volle aksent leggend op de rijke ekspressiviteit die de kontrapuntiek in zich besloten houdt. Een schoonheidsfoutje dat de dirigent aangewreven kan worden: het onveranderlijke langzame tempo van alle nummers uit het programma.
Er bestaan voor de uitvoering van Bach's Passies en Oratoria twee hoofdstrekkingen. Enerzijds de traditionele interpretatie: grote (soms zelfs massale) bezetting, modern instrumentarium, dramatiserende zangsolisten, het geheel in een traag tempo, kortom een volledig romantische versie. Anderzijds een meer recentere opvatting: kleine bezetting (klein kamerorkest, koor van ongeveer 20 zangers), autentieke barokinstrumenten zoals Bach die voorschreef, solisten die hun partij reliëf kunnen verlenen zonder opera-allures, tempi zoals Bach's tijdgenoten die hebben beschreven, kortom een versie die de oorspronkelijke uitvoeringen zo dicht mogelijk tracht te benaderen. Het Weihnachtsoratorium (9 augustus, Walburgakerk) door het Süddeutscher Madrigalchor en het Orchester Ludwigsburger Festspiele onder leiding van Wolfgang Gönnenwein viel onder de voornoemde eerste kategorie. Het werd voor vele luisteraars een teleurstelling. We zijn niet zo puriteins dat we niet (meer) kunnen dulden dat het moderne instrumentarium wordt gebruikt - beter een goede Böhmfluitist dan een slechte traversospeler - maar het was vooral de hele interpretatie die vrij ergerlijk werkte. Een nogal ruw zingend koor, waarin weinig musikale artikulatie in de meerstemmigheid viel te onderscheiden, sleepte zich doorheen de koralen; het orkest speelde haast konstant enkele decibels te luid, waardoor o.a. het prachtige wiegelied Schlafe mein liebster onmogelijk tot zijn recht kon komen; de zangsoli, vooral tenor A. Kraus, schenen recht uit een Verdipartituur te komen. Toch konden we telkens ons hart ophalen bij de verschillende altaria's. Ria Bollen bracht daarin een Bach zonder franjes, waar de melodie op zichzelf, gedragen door het ritme van de tekst, zodanig wist te boeien dat het een ware verademing betekende tussen de ‘Verdirecitatieven’. Toch jammer dat een zo hoogstaand en zo goed geslaagd festival aldus diende te besluiten. Een
‘historische’ versie van Bach's Johannespassie, in februari van vorig jaar en in dezelfde Walburgakerk, uitgevoerd door een groepje vrijwel onbekende Belgische en Nederlandse jongelui geschaard rond Max van Egmond, wist vele keren meer estetisch te boeien. Een dergelijk koncert ontbrak in de Bachweek te Brugge. Alleen de traditioneel romantische interpretatie kreeg een kans, een eenzijdigheid die een internationaal Bachfestival ten kwade moet worden geduid.
Na deze twee weken Festival van Brugge bleef Brugge een zomerse muziekstad. Er was nog een reeks orgelkoncerten in de katedraal waar o.a.G. Verschraegen en R. Deruwe koncerteerden. Half augustus werden nog zes dagen lang Reiefeesten gehouden waar koren, dansgroepen en muziekensembles in het