Ons Erfdeel. Jaargang 17
(1974)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 603]
| |
te Limburg zijn Basilicakoncerten deze keer niet rond een of ander tema geordend. De oorspronkelijke opzet om enkele manifestaties en de gebruikelijke tentoonstelling op ‘Wenen 1824’ af te stemmen, viel te elfder ure in het water. Hopelijk verloopt de voorbereiding tot de volgende festivaluitgave te Limburg onder een gunstiger gesternte en kunnen de organizatoren toekomend jaar opnieuw aanknopen bij de vroegere prijzenswaardige traditie om een herdenking, een belangrijke komponist, centraal te stellen.
Uit het voorgaande mag men niet afleiden dat de Basilicakoncerten dit jaar minder revelerend waren dan vorige jaren. Hoe dan ook, Camille Swinnen vindt telkens opnieuw de gelegenheid om enkele uitzonderlijke programma's op te dissen, die naar keuze en vertolking als uniek mogen gelden. Naar ons gevoelen waren dat dit jaar vooral: de Belgische kreatie van het Requiem van Frank Martin, en de heruitvoering van Wagadus Untergang durch die Eitelkeit van Wladimir Vogel.
Na de kreatie te Lausanne in 1973 beleefde het Requiem van Frank Martin op zaterdag 8 juni zijn Belgische première in de Lievevrouwekatedraal te Tongeren. Het werd er uitgevoerd door Union Chorale en Dameskoor van Lausanne, Vokaal ensemble ‘Ars laeta’, het BRT Symfonieorkest, Erna Spoorenberg (sopraan), Ria Bollen (alt), Roland Bufkens (tenor) Etienne Bettens (bas), André Luy (organist). Onder leiding van de Zwitserse dirigent Robert Mermoud kreeg het werk - met uitzondering van een kleine storing in het sanctus - een ekspressieve en direkt aansprekende vertolking. Daarvoor zorgden op de allereerste plaats de vokale partijen. Het glanspunt van de interpretatie was de diepbezielde voordracht van het Agnus-Dei door de alt Ria Bollen, die met haar warm stemtimbre en voorname zangstijl aan die passage de ideale toon en sfeer gaf.
Het Requiem van Frank Martin is geen revolutionaire, evenmin eksperimentele bladzijde. Ook in deze kompositie blijft de toondichter werken met de zgn. traditionele middelen als melodie, harmonie, kontrapunt en noem maar op. Maar als geen ander bezit hij de kunst en de vaardigheid om daarmee een overbekende tekst in een persoonlijke, soms verrassende en altijd even boeiende gedaante over te dragen. Frank Martin heeft hier opnieuw bewezen dat hij een vakbekwaam en rijk geïnspireerd kunstenaar is, die nog lang niet uitgezongen is in wat sommigen de klassieke toonspraak noemen. Het getuigt bovendien voor zijn ruime visie en zuivere muzikaliteit dat hij ook nieuwere technieken en stijlelementen a.h.w. gefilterd in zijn eigen toonspraak opneemt; niet ter wille van het uiterlijke effekt, wel in zover zij kunnen bijdragen om de tekstinhoud en de eigen gevoelswereld evokatiever uit te drukken.
Voor Frank Martin blijft de tekst hoofdzaak. Die wordt verschillende malen zuiver deklamatorisch uitgeschreven (o.a. offertorium), en krijgt zowel in de vokale voordracht als in de orkestrale omlijsting en begeleiding een sterk ekspressieve interpretatie. Naar uitdrukking en sfeer zit er daarom heel wat afwisseling in. Het ‘Requiem aeternam’ uit het introïtus baadt in een ietwat desolate, onwezenlijke sfeer. De kyrie-aanroepingen worden vaak met obsederende aandrang herhaald. Het Dies irae is een rijkgeschakeerd en klankplastisch fresko, dat varieert van een indrukwekkende sonoriteit en spreekkoorstijl in het begin tot solistisch koloriet in de tenorzang ‘recordare Jesu’. Sanctus en benedictus klinken - tegen vele gewoonten in - niet als een uitbundige feesthymne; al ondersteunen de kopers het slothosanna toch blijft in die delen een zekere sfeer van onrust hangen. Onvergetelijk mooi is het Agnus-Dei. In al zijn eenvoud (altsolo met orgelbegeleiding) vormt dat gedeelte door zijn volkomen verstilde en ingetogen sfeer het hoofdmoment uit de hele partituur. Ook het requiem aeternam uit het slotdeel is zo tekenend voor de gevoelsinhoud van deze kompositie: van ootmoedige berusting naar een hymnisch slotakkoord. Die laatste bladzijden beantwoorden volkomen aan het opzet van de toondichter en de geest die hij in zijn partituur heeft willen leggen: ‘Wat ik hier poogde te beduiden is niet het beeld of de beschrijving van die rust, maar het vurig gebed om ze te bekomen door de genade’.
Wagadus Untergang durch die Eitelkeit van Wladimir Vogel was bij zijn ontstaan wel degelijk een revolutionaire partituur. Wladimir Vogel komponeerde dit werk in 1930, maar hij diende het in 1948 aan de hand van de bewaarde schetsen te herschrijven, nadat alle materiaal in de loop van de Tweede Wereldoorlog tijdens bomaanvallen op Berlijn totaal vernietigd was. Nu, bijna veertig jaar na de kreatie in de Franse taal (Brussel, Paleis voor Schone Kunsten, 1935, o.l.v. Herman Scherchen) heeft dit werk weinig van zijn oorspronkelijkheid en gedurfdheid ingeboet. Zelfs wanneer de inleiding en de beginode thans niet meer zo verrassend, nogal sterk tijdsgebonden en ietwat lang klinken, | |
[pagina 604]
| |
W. Vogel.
blijft de overgrote rest van deze partituur steeds opnieuw imponeren en aanspreken. In dit oratorium voor solostemmen, gemengd koor, spreekkoor, vijf saxofonen en klarinet verklankt de komponist speelmanslegenden van de oude Berbers, zoals die opgetekend werden door de Duitse etnoloog Leo Frobenius. Die sage berust op historische gegevens omtrent de volksverhuizing van de Garamanten. Het rijk Wagadu gaat viermaal ten onder; de eerste maal door ijdelheid. Dat gebeuren wordt in Vogels oratorium bezongen. De koningszoon Gassire aast op de dood van zijn vader om zelf koning te worden. Samen met zijn acht zonen trekt hij uit roemzucht ten strijde. Een na een, dag na dag, sneuvelen zeven van de acht zonen in een zinloze strijd tegen de vijand, en iedere avond drupt het bloed van een van die zonen op de luit die Gassire heeft laten vervaardigen om daarop het Dausi of heldenepos van de oude Berbers te zingen. Na die slachting worden de krijgers toornig, en beginnen de vrouwen te klagen: zij verlangen meer naar het leven dan naar de roem. Gassire en zijn laatste zoon trekken weg in de woestijn; in de eenzaamheid van de Sahel begint de luit te zingen. Op dat lied sterft de oude konng Nganamba en daarmee gaat Wagadu voor de eerste maal ten gronde.
Dat tragisch gebeuren werd door Vladimir Vogel op een originele wijze verklankt. Daar is allereerst de nieuwe spreekkoortechniek. Als eerste in de muziekgeschiedenis behandelt de toondichter dat medium als een zuiver muzikaal bestanddeel. Voor het eerst wordt het spreekkoor hier in een polyfone meerstemmigheid uitgeschreven: elke stem krijgt een eigen ritmisch verloop, eigen intervalsprongen, eigen klankkleur en eigen dynamiek; daarop worden verder nog typische polyfone technieken als imitatie, canon en fuga toegepast. Diverse spreekkoortechnieken zoals fluisteren, zoemen. fonetizeren, schreeuwen, enz. worden in het geheel vermengd. Zo ontstaat een voor die tijd ongehoord nieuwe schrijfwijze, die zich biezonder goed leent om bijv. de diverse strijdtaferelen uit dit verhaal op een adekwate wijze te verklanken, en die ook de hedendaagse toehoorder van het begin tot het einde fascineert. Wie deze bladzijde van Vogel kent, weet waar later Orff en sommige avant-garde-komponisten hun inspiratie hebben gevonden.
Ook de instrumentale begeleiding is even origineel als verrassend: vijf saxofonen en een klarinet. Daarmee schept de toondichter een ongewone sfeer die vooral door de kleur van bassaxofoon iets sombers en onwezenlijks inhoudt. Een dergelijk instrumentarium bezit bovendien voldoende registerwisseling om de diverse koortinten op te vangen en te verlevendigen. De uitvoering in het Kultureel Centrum te Sint-Truiden op woensdag 20 juni was een revelatie. De hoge kwaliteit van die interpretatie was op de allereerste plaats te danken aan de ritmisch trefzekere en dynamische leiding van Vic Nees. Hij dirigeerde het instrumentaal ensemble François Daneels, een virtuoos zingend omroepkoor en het Kammersprechchor uit Zürich, dat een onvergetelijke en soms spetterende vertolking ten beste gaf. De solopartijen waren daarentegen onevenwichtig bezet. De prachtige alt Ria Bollen werd geflankeerd door de bas Derrik Olsen, als deklamator imponerend, en de sopraan Simone Rist, die niet opgewassen was tegen haar taak. Wij betreuren het dat die twee uitzonderlijke manifestaties op zulk relatief geringe belangstelling werden onthaald. Hopelijk laten de organizatoren zich daaraan niet gelegen! Hugo Heughebaert |
|