aan betekenis won en dat op dit ogenblik van grote waarde blijft in het Vlaams toneelleven. Ik denk aan de vorming van een hele reeks regisseurs en akteurs die in het kelderteater hun sprong hebben gewaagd. Het is zeker niet toevallig dat de drie direkteurs die het N.T.G. tot dusver heeft gekend in Arca een min of meer belangrijke rol hebben gespeeld: Dré Poppe in de allereerste plaats, daarna Walter Eysselinck die eveneens tot de stichters behoorde en ook Albert Hanssens die in de kelderschouwburg een paar mooie rollen heeft vertolkt. Ik denk verder aan het introduceren van een groot aantal eigentijdse buitenlandse auteurs die in de officiële schouwburgen niet aan bod kwamen en aan het bieden van kansen die onze Vlaamse toneelschrijvers bij de grote ensembles onthouden werden. Daarnaast zijn er voortdurend nieuwe eksperimenten. Ik denk aan het verwekken van een gesteldheid die te Gent ontegensprekelijk bijgedragen heeft om na zovele jaren eindelijk een eigen officieel gezelschap op te richten. Naast het leveren van werk van opvallende kwaliteit in Arca zelf is er dus een binding tussen de kelderschouwburg en de K.N.S. waar tans het N.T.G. zijn tiende seizoen zal inzetten, een speeljaar waarin vele figuren uit de Arcawereld een ruim aandeel zullen krijgen: Eysselinck, Poppe, Roggen, e.a.
Het is dus normaal dat de huidige direktie van Arca (Jo Decaluwé) voor de viering van het 25-jarig bestaan een feestelijk programma heeft ontworpen en tevens besloot een overzicht te publiceren van de ontplooide aktiviteiten. Dat de kelderschouwburg op dit ogenblik - 25 jaar na de stichting van ‘Toneelstudio '50’ die in '55 tot de oprichting van Arca heeft geleid - nog steeds springlevend is, lijkt mij een verheugend verschijnsel, vrij uniek in de toneelwereld. Het bewijst dat de stichters er in geslaagd zijn een brede beweging in het leven te roepen. Het bewijst dat de opeenvolgende direkties niets onverlet hebben gelaten om een zo vitale teaterkern aktueel te houden door telkens het toneelgebeuren in binnen- en buitenland en op hun eigen vlak op de voet te volgen. Dat is een verdienste die men niet genoeg waarderen kan.
Het is goed dat de direktie besloten heeft de markantste gebeurtenissen van die 25 jaar te laten vastleggen in een editie. Ondergetekende werd verzocht de redaktie hiervan op zich te nemen.
De grote broer van het Gents kelderteater, het N.T.G., is toe aan zijn tweede lustrum.
De start van dit officieel gezelschap was opvallend: geestdrift, inzet, verrassende belangstelling, kwaliteitswerk, sfeer die in alle andere sektoren van het teateren kultuurleven een vernieuwd elan tot gevolg had, enz.
Het toneel is echter een zonderling bedrijf, een onderneming die voortdurend moet worden aangepast aan binnen- en buitenlandse stromingen, nieuwe stijlen, maatschappelijke hervormingen, mentaliteitswijzigingen, een instelling die tegelijk klankbord en spiegel, behoeftenscheppend en behoeftenbevredigend, ontspannings- en bezinningsmedium is.
Het totaal aantal bezoekers per jaar kende geen voortdurende en systematische toename. Eigenaardig is wel, dat het totaal voor 1965-'66 ongeveer hetzelfde is als dat voor het seizoen 1973-'74 (daartussen liggen enkele hogere pieken), met dien verstande dat het gemiddeld aantal bezoekers per opvoering daalde. Een aanwijzing die de nieuwe direkteur niet in de wind mag slaan. Ik geloof dat het Gents gezelschap flinke verjongingsinjekties kan gebruiken. Vorig jaar werd Walter Eysselinck tot direkteur aangesteld. Aangezien hij de door zijn voorganger opgestelde programmatie diende uit te voeren en zich tevens in het Vlaams teaterleven moest inwerken na een jarenlang verblijf in het buitenland, was het nog niet mogelijk zijn juiste waarde te takseren. Voor 1974-'75, het tweede lustrum, zal dit nochtans wel het geval zijn. Dan zal blijken of hij al dan niet over de vereiste persoonlijkheid beschikt om de ekspansie van het N.T.G. te verwezenlijken. Het repertoire voor dit speeljaar steunt volledig op de opvatting die Walter Eysselinck over een officieel teater heeft, d.w.z. een elk wat wils-repertoire op goed niveau. Ofschoon ik die optie niet integraal deel wil ik graag erkennen dat Eysselincks visie verdedigbaar is. Hij zal evenzeer ruime aandacht dienen te besteden aan een intense publiekwerving, aan het verzorgen van de nevenaktiviteiten, aan goede publiciteit en het scheppen van een aantrekkelijke sfeer in de schouwburg zelf, een schouwburg die niet in de eerste plaats als een indrukwekkend kultuurmonument dient te worden beschouwd, maar als een door en door levend artistiek centrum, een ontmoetingsplaats voor allen voor wie kultuur meer is dan kunst, feitenkennis en belezenheid.
Rik Lanckrock