Fernand Debonnaires (eksponent van een reeks andere, eveneens doorbrave posturen) naar het syntetische koord die ene mevrouw Tapta, - geboren te Koscian in Polen, - in een boom heeft gehangen, als een soort invitatie voor kinderen die Tarzantje willen spelen en daarbij heeft gemeld dat het gaat om ‘Lianes pour enfants libres’, ‘Lianen voor vrije kinderen’.
Zonder er de nadruk op te leggen heeft men in Middelheim veel plaats ingeruimd voor plezante jongens allerhande. Leuk in dat verband is de reusachtige polyestereend die Hans Persoons mocht laten drijven op de vijver van het ekspositiegebied. Echt iets voor een tuin-met-vijvertje van kommissieleden op retour. Een andere grapjas, maar dan in moralizerende richting, draagt de naam van Roland Van Den Berghe. Om zich zijn faam waardig te tonen (volgens geruchten is hij een grapjas die zelfs in de Verenigde Staten lol verkoopt) heeft hij een aantal oude verroeste fietsen samengebonden en daar de onvergetelijke tekst bij gereproduceerd: ‘Het is verboden zich met fietsen zelfs aan de hand in het museum te begeven’.
Het begrip beeldhouwkunst wordt in Middelheim, opnieuw totaal aangetast. En door de grappenmakers én door de posturenmakers én door de knutselaars. Men heeft er zelfs geen graten in gevonden een aantal konstruktivisten (Gilbert De Cock, Baekelmans, Jan Van Den Abbeel en Walter Leblanc) dat zich een schildersimago heeft opgebouwd, voor de gelegenheid tot beeldhouwer te bombarderen.
Bepaalde Middelheim-inzendingen zijn volslagen onbelangrijk, hebben niets met beeldhouwkunst of met kunst te maken. Dat ze desondanks een betrekkelijke waarde of een betrekkelijke betekenis worden toegemeten is te danken aan de literatuur die er rond wordt gebrouwen. Een stukje gesofistikeerd proza van Ludo Bekkers zal dat verduidelijken.
Als we Bekkers mogen geloven heeft de Gentenaar Hugo De Clercq, haast verloren tussen de Middelheimbomen, enkele frêle rode draden gespannen, als een vierkant, waardoor hij op een meesterlijke wijze de onmiddellijke omgeving aantast. Men ziet, volgens Bekkers, de bomen en de struiken rond het vierkant niet meer op dezelfde manier als wanneer deze vingerwijzing van de kunstenaar er niet was geweest.
We hebben die frêle rode draden ook gezien in Middelheim. We zijn natuurlijk emotioneel héél anders ingesteld dan Ludo Bekkers en hebben de rode draden daarom niet ervaren als ‘een meesterlijk aantasten van de onmiddellijke omgeving’, maar als een poging om een loopje te nemen met de kunst en met de toeschouwers. Door literaire ontboezemingen als die van Ludo Bekkers wordt een valse voorstelling van de kunstfeiten bevorderd. Men tracht, op diverse manieren, een aantal mensen tot kunstenaar te proklameren, terwijl de daden, de eksperimenten, de stunts, de vondsten, het geklungel en het artistiek nihilisme van die mensen bewijzen dat ze de kunst de rug hebben toegekeerd.
Er is sedert jaren een artistiek vervalsingsproces aan de gang dat ook in Middelheim flagrant wordt geïllustreerd. Echte beeldhouwers (van Roel D'Haese tot José Vermeersch en Felix Roulin) moeten er de tentoonstelling delen met ‘situatiescheppers’ (of moeten we zeggen: situatieuitbuiters) die het skulpturale element schaamteloos vervangen door ekstravagante wissewasjes. Als men het Middelheimensemble voorstelt als een tentoonstelling van beeldhouwkunst is dat gedeeltelijk een aanfluiting van de werkelijkheid, omdat er een aantal zaken worden getoond die géén skulptuur of anti-skulptuur genoemd mogen worden.
De kunst gaat alle kanten uit. Kunst is tijdgebonden. De kunst evolueert. Ze gebruikt nieuwe mogelijkheden en materialen, ze ontwikkelt zich in een nieuw klimaat. Akkoord, op voorwaarde dat het kunst is en kunst blijft. Momenteel is de kunst de speelbal van alles en iedereen, zonder dat men een ernstige poging onderneemt om de hedendaagse artistieke verschijnselen op een aanvaardbare manier te omschrijven en te situeren.
Kijk naar Middelheim. Skulptuur en anti-skulptuur worden daar, onder dezelfde titel, in dezelfde ruimte, in dezelfde katalogus, naar ons toegegooid. Er is een tijd geweest dat men een minimum aan talent en vaardigheid diende te demonstreren om als kunstenaars te worden aanvaard. Momenteel is dat niet meer nodig. Het is voldoende een onartistieke stunt te brengen (zie de fietsen van Van Den Berghe of het syntetische koord van Tapta) en deze in een liefst als belangrijk voorgestelde tentoonstelling te doen aanvaarden om de status van kunstenaar te verwerven. lemand die elke artistieke discipline negeert (uit overtuiging of uit onkunde) en dank zij de literatuur rond zijn bedoening in het kunstwereldje wordt geparachuteerd, is daarbij nog geprivilegieerd. Hij kan zowel bij de beeldhouwers, als bij de schilders en de eksperimentelen terecht. Hij krijgt zelfs een kans (Loe Copers en Roland Van Den