Pal. Palamedeszoon: Kavalerie (foto Baudouin Denys, Brugge).
ditie van het huis bijzonder keurig, - eerbiedigt over het zestal zalen zowel de kunsthistorische ontwikkeling als de geografisch-staatkundige opdeling. Ook is tematische homogeniteit, vooral met de genrestukken, nagestreefd. De oude Vlaamse meesters, of wat toch in hun buurt mag worden gesitueerd, komen dus eerst, gevolgd door de generatie Patenier-Bruegel en afgerond met 17
e-eeuws werk uit overwegend de Antwerpse school. Voor Noord-Nederland zijn maar een tweetal specifi
eke primitieven aanwezig, een late
Aanbidding op naam van Geertgen tot Sint-Jans en een anonieme
Kruisiging met duidelijke inslag van Rogier van der Weyden; de klemtoon valt in deze tweede sektie overwegend op de Hollandse meesters uit de 17e eeuw, al mag daar dan een Hert
en
ja
cht tussen hangen van de Kortrijkse uitwijkeling Roelant Savery.
De Praagse verzameling is vol afwisseling. Het begint reeds bij de interessante bewerking van de Dood van Marla waarvoor de schilder teruggegrepen heeft naar het paneel van Hugo van der Goes uit het Groeningemuseum, zodat men de twee werken nu meteen kan vergelijken; het Praagse stuk is duidelijk intimistischer en vol aparte beweging. Van de Meester van Frankfurt, vermoedelijk een jonger tijdgenoot van Hieronymus Bosch, is een Kristoffel te zien met enige merkwaardige duivelssymboliek. De religieuze onderwerpen komen overigens geregeld aan bod. Maar men bemerkt vlug de doorbraak van de profane motieven, narratief en als vanuit een persoonlijke bevrijding geschilderd. Zo komt het toch over uit de uitbeelding van de Metaalnijverheid op naam van Hendrik (Patenier) met de Bles, en stellig nog meer uit de Allegorie met dronken oude vrouw van Jan van Hemessen, een Antwerpenaar die in de tweede helft van de 16e eeuw naar het Noorden uitweek, en hier een prototype heeft nagelaten voor al wie op zoek is naar ‘la laideur dans l'art’. Zonder het ouder Italiaans (mode)verschijnsel, reeds in trek bij Leonardo, is zo'n paneel moeilijk denkbaar. Klassiek-populair blijven de Vlaamse kermissen, o.a. een van Gilles Mostaert I, die geamuseerd Pieter Bruegel geplunderd heeft. Wat binnen deze ontwikkeling nog opvalt is de belangstelling voor het geweld. Zeer zeker had de artiest daarvoor vroeger mytologie en passieverhaal, desnoods zelfs onderwereld of hellevaart ter beschikking. In de loop van de 16e en van de 17e eeuw geraken Noord en Zuid echter zo konkreet vertrouwd met krijgsrumoer en dagelijkse onveiligheid, dat realistische taferelen blijkbaar tot begeerde handelswaar promoveren. De overval van Sebastiaan Vrancx uit omstreeks 1630 is er daar een van. En wie van welke
partij ook zal niet met grote aandacht het Krijgstafereel van Pieter Snayers, (in dienst van Albrecht en Isabella) of de charge van de Kavalerie door Palamedes Palamedeszoon op eigen belevenissen hebben afgetast? Het Hollandse zeestuk komt in de Praagse kollektie niet optimaal aan zijn trekken. Het paneel van Adam Willaerts, weer een Antwerpenaar die in 1611 naar het Noorden trok, is maar een allegaartje van elkaar levensvreemde elementen. Niettemin heeft het t.z.t. ingespeeld op de zin voor monumentale anekdotiek, mogelijk zelfs op gevoelens van nationale trots.
Zo wonderbaar transcendent komt dan een schilderij over als de Annunciatie, voorzichtig gekatalogeerd in de omgeving van Rembrandt, waarbij zowel de betwiste toeschrijving als de dis-