zigheid, op historisch volstrekt verdedigbare gronden, van een solitaire pionier van de moderne kunst als James Ensor bewijst dat, evenals die van George Minne en anderen van de eerste groep van Sint-Martens-Latem of van de Oostendenaar Leon Spilliaert, al valt aan zijn internationale en gerechtvaardigde bekendheid nog het een en ander te doen. Met Albert Servaes staan wij zelfs helemaal op de overgang van een symbolisme, dat met de laat-negentiende en pre-impressionistische schilderkunst al niets meer van doen heeft, naar het twintigste eeuwse geweld van het Vlaamse ekspressionisme, een overgang, die wij overigens enigszins ook kunnen aantreffen bij een zo Noorse pionier van het ekspressionisme als Edvard Munch en in mindere mate bij de Duitse Paula Modersohn-Becker en de Worpswedegroep.
Het symbolisme in de beeldende kunst, ook die van België, is meer de reaktie op wat zich aan ideeën in filosofie en literatuur heeft ontwikkeld, dan een pikturale richting, die zich stijl-historismen laat definiëren, zoals dat het geval is met impressionisme, ekspressionisme of onverschillig welk ‘isme’ uit de geschiedenis van de moderne kunst, de art nouveau inbegrepen. Dat laat zich dan ook duidelijk aflezen uit de biografieën van de op deze tentoonstelling vertegenwoordigde kunstenaars.
Wanneer deze begint met de fascinerende vizionair Wiertz, dan gaat het om een voorganger, nog geheel beheerst door de romantische obsessies van het demonische en satanische, van een zwarte magie, van dood en zinnelijkheid, kompleet met een puur romantische verwerking van de oudheid. Waanzin en zelfmoord spelen een belangrijke rol in het oeuvre van deze schilder, wiens leven tot en met het wegkwijnen aan een raadselachtige ziekte, een vorm van zelfdestruktie, volledig past in het patroon van de romantiek. Bij Felicien Rops, bijna dertig jaren jonger (hij werd in 1833 geboren) is de direkte relatie tot de symbolisten van de Franse literatuur al veel meer uitgesproken. Ook buiten zijn illustraties laat zijn werk zich moeilijk begrijpen zonder de invloed van dichters als Baudelaire, Sar Péladan en Barbey d'Aurevilly. Tussen de Rozenkruisersmystiek van Péladan en de zijnen en het ‘decadente’ erotisme, dat hem de bijnaam Infâme Fély bezorgt, staat het wonderbaarlijke werk gespannen, waarmee hij overigens allang tot de Europese kunst was gaan behoren en waarmee hij ook aan deze ekspositie een van de hoogtepunten toevoegt. Aan Xavier Mellery, die nog het dichtst bij de Prerafaëlieten stond, wordt een betekenis toegekend, die in de tentoonstelling zelf nog het minst tot uiting komt, wat ook voor Leon Frédéric geldt.
Met Fernand Khnopff staan wij evenwel voor de figuur, die zonder meer van deze Knokke-ekspositie voor buitenlanders de grote sensatie moet zijn geweest. Na zijn kinderjaren in Brugge, en zijn eerste lessen bij Mellery, ontdekt hij al als negentienjarige het Parijs van Gustave Moreau, van de al gestorven Delacroix, maar ook van Sar Peladan en de Rozenkruisers, terwijl hij bovendien de Engelse Prerafaëlieten bewondert. In hem hebben wij, in België al veel beter bekend dan elders, de grote centrale figuur van wat wij de eerste, negentiende eeuwse fase van het Belgisch symbolisme zouden mogen noemen. Typerend voor het elkaar kruisen van de diverse
Leon Spilliaert: De baadster (1907, 52 × 42 cm).
richtingen in het België van de jaren tachtig is dan al zijn rol als medeoprichter van Les Vingt in 1883 en zijn kontakten met James Ensor, alsmede zijn relaties tot Verhaeren.
Voer voor psychologen blijft de verhouding tot zijn zuster, zijn geliefkoosd model, zowel als de puur spirituele, van alle aardse lusten ontstegen Engel als in de rol van de Sfinx, de demonische, ongrijpbare en onbenaderbare, het mysterie, twee polen van een typisch laat-burgerlijkromantische verhouding tot de vrouw, die bij hem in een ‘Eros der Ferne’ schijnen samen te komen. Zonder twijfel vormt Khnopff een van de revelaties van deze zomer, vooral ook in zijn tekeningen en pastels. Hij is het, die in veel opzichten op surrealisme, pittura metafysica (De verlaten stad uit 1904) en magisch realisme vooruitloopt.
Wat James Ensor betreft, wiens volledige grafische oeuvre deze zomer in het Casino van Oostende werd getoond ter gelegenheid van de wederopenstelling