| |
| |
| |
in memoriam emmanuel looten (1908-1974)
willy spillebeen
Geboren te Westrozebeke (West-Vlaanderen) in 1932. Leraar Nederlands. Schreef gedichten, verhalen, romans en kritisch proza. Publiceerde de dichtbundels: De Spiraal (1959), Naar Dieper Water (1962), Groei-pijn (1966), Gedichten 1959-1973 (1973); de romans: De Maanvis (1966), De krabben (1967), De sfinks op de belt (1969), Steen des aanstoots (1971); de verhalenbundel: 3 x drempelvrees (1974); de essays: Emmanuel Looten, de Franse Vlaming (1963), Jos de Haes (1966), Een zevengesternte (1968), Hubert van Herreweghen (1973). Hij vertaalde in het Nederlands werk van Emmanuel Looten, Pablo Neruda en Romain Gary.
Adres:
Sluizenkaai 47, 8600 Menen.
Op 30 juni 1974 is de belangrijke Frans-Vlaamse dichter Emmanuel Looten te Bergues (Sint-Winoksbergen) overleden aan de gevolgen van een hartinfarkt. Enkele jaren geleden had hij zich uit het zakenleven teruggetrokken in ‘La Capitainerie’ te Golfe Juan. Daar is hij onwel geworden. Hij verzocht zijn vrouw hem te laten overbrengen vanuit Golfe Juan naar zijn geboortehuis te Bergues, een autotocht van 1000 km dwarsdoor Frankrijk. Korte tijd na de aankomst is hij gestorven. Op 6 november a.s. zou hij 66 jaar zijn geworden (o1908) Hij ligt begraven te Bergues naast zijn vader en moeder, in zijn geboortegrond.
Emmanuel Looten is de laatste belangrijke vertegenwoordiger van een generatie Vlaamse, maar in het Frans schrijvende literaire geweldenaars: Emile Verhaeren, Georges Rodenbach, Michel de Ghelderode e.a. Door sociologische omstandigheden drukten ze zich uit in het Frans, maar naar de geest en vooral naar het gevoel waren ze Vlamingen, met een soms naar het patetische zwemende verering voor ‘le génie flamand’. Emmanuel Looten is weliswaar jonger dan de genoemde symbolisten; bovendien debuteerde hij vrij laat (in 1939 nl. met A cloche rêve). Maar hun invloeden heeft hij ongetwijfeld ondergaan en verwerkt. Na een aarzelende aanloop van vier bundels heeft hij echter vanaf Sur ma rive de chair (1945) en vooral vanaf L'Opéra fabuleux (1946) gekozen voor een ekspressionistische, modernistische poëzie. Hij zal er niet voor terugdeinzen een avant-gardist te worden, een taalvernieuwer, zonder evenwel zijn Vlaamse geaardheid prijs te geven. Men kan zelfs stellen dat Emmanuel Looten zijn hele rijkgevulde dichtersloopbaan door - hij heeft meer
| |
| |
Emmanuel Looten (1908-1974).
dan 80 verzenbundels, plaketten en essays gepubliceerd - een taalvernieuwer is geweest omdat hij een Vlaming was.
•
Altijd weer heeft het me getroffen, bij schaarse ontmoetingen met Emmanuel Looten, in hoe grote mate de dichter Looten ook de mens Looten was. De geweldenaar, de natuurkracht, de vulkaan in voortdurende eruptie, de woordsmeder en -breker die schreef ‘à la millième personne du singulier’, zoals Henri Pichette het formuleerde, deze woord-dichter was ook als mens een geweldenaar, beheerst weliswaar maar met onderhuidse spanningen die zich ontlaadden in zijn spreken en gebaren. Om even de beeldspraak te handhaven: in de omgang was hij een rustende vulkaan. Dat daarachter een bijzondere gevoeligheid, zelfs schuchterheid én een eigengereide vreemdheid schuilgingen, kon een goed waarnemer niet ontgaan. Men treft ze trouwens ook aan in zijn verzen, wanneer men tenminste weet te isoleren. Het zijn in hoofdzaak deze eigenschappen die in zijn verstilde latere bundels zullen doorwegen.
Looten was zonder twijfel een fascinerende persoonlijkheid. De verbijstering en fascinatie van Dr. Vital Celen, die als eerste kort na de tweede wereldoorlog Lootens werk in Vlaanderen introduceerde, was ook de mijne toen ik, jaren later, met Lootens werk kennismaakte. De schok die zijn poëzie mij gaf - kennismaking met een soort poëzie die mij volslagen bevreemdde en tevens fascineerde - zal ik niet licht vergeten. En evenmin zal ik de euforie vergeten van mijn twee vrienden-kollega's, toen we na een trip door Frans-Vlaanderen een bezoekje brachten aan Emmanuel Looten in zijn toren te Sint-Winoksbergen. Dat was in 1961 en vaak praten we nog over die ontmoeting, die voor hen veel meer dan voor mij een belevenis was. Ik had immers Lootens gedichten gelezen en was op alles voorbereid. Het fenomeen Emmanuel Looten - want dàt was hij, een fenomeen - werd bijzonder goed omschreven door Dr. Gabriel Laniez in zijn inleiding tot de bloemlezing Poèmes d'Emmanuel Looten (1949). Een heel vreemde bloemlezing want Laniez heeft alles wat volgens hem ballast was uit het tot dan toe verschenen werk van Looten gegooid en brengt zodoende een weliswaar fragmentarische, maar gezuiverde Looten. De literaire smaak van Laniez staat borg voor de ho- | |
| |
ge poëtische kwaliteit van dit werk, dat we ‘de in poëtisch opzicht beste fragmenten van de jonge Looten’ zouden kunnen noemen. Dat op die wijze Lootens persoonlijkheid onrecht is gedaan, spreekt vanzelf: de chaotische brokstukken taal die Laniez wegsnijdt zijn een minstens even specifieke eigenschap van de dichter en de mens Emmanuel Looten. Deze Dr. Laniez schrijft: ‘C'est un homme et je tremble qu'il ne soit nuée, un poète et je sens sa rhétorique, un naïf et je fuis sa science, un fort et je vois ses jouets, un passionné et je redoute sa sécheresse.’ Laniez legt
meteen een fundamentele trek van Lootens persoonlijkheid, ook in poëtisch opzicht, bloot: zijn dualisme, zijn vreemdheid en ook de fascinatie die van hem uitgaat. Het lijkt echter dat Laniez met zijn bloemlezing enigszins als psychiater heeft willen optreden. Hij heeft a.h.w. een chirurgische ingreep willen doen in Lootens persoonlijkheid. Tegenover zoiets dient men de nodige reserves in acht te nemen.
•
Twee ontmoetingen met Emmanuel Looten zullen me voorgoed bijblijven omdat ze iets onthullen over het landschap en de sfeer van zijn poëzie. Een eerste te Bergues in zijn geboortehuis. Links van de straatweg staat de fabriek van ijzerwaren en gasinstallaties ‘Looten’ waarvoor hij als medefirmant jarenlang het hele Noorden afreisde. Dagelijks doorkruiste hij dus het landschap dat hem dierbaar was. Rechts staat een indrukwekkende muur, ruig en verweerd. Het huis heeft aan de straatkant geen ramen. Deze muur leek me welhaast een symbool voor de ruigheid en de moeilijke toegankelijkheid van Lootens poëzie. De dichter leidde ons rond in de mooie tuin waarop alle ramen van het huis uitzien. Hij toonde ons twee torens: middenin de tuin een astronomische toren, waarin zijn broer geregeld en hijzelf af en toe de banen van de sterren volgden. De ruimtelijke visie van de dichter, de harmonie die hij, chaotische en barokke kunstenaar, in de sterren projekteerde, bleek dus in Lootens leven zelf een realiteit te zijn. De andere toren is de hoektoren van het huis en werd destijds helemaal door de dichter bewoond - toen verbleef hij tijdens de week te Bergues voor zijn werk en spoorde tijdens het weekend naar Parijs, naar zijn vrouw en zoon. Lootens werkkamer was tegelijk slaapkamer en leek op de cel van een monnik. Heel wat gedichten moeten daar zijn ontstaan, terwijl hij neerkeek op zijn geliefd Sint-Winoksbergen, dat hij ons later op de dag zou tonen: het belfort, de Sint-Martinuskerk, het museum, de vestingen, Groenberg met de twee torens. Herhaaldelijk heeft hij in verzen en prozagedichten Sint-Winoksbergen geëvokeerd. Dit middeleeuwse stadje, gestold en melancholisch-onwerkelijk, was voor hem een symbool van Vlaanderen, net als andere Frans-Vlaamse steden die hij in zijn gedichten heeft opgeroepen.
Een tweede ontmoeting lijkt me eveneens het vermelden waard. We stonden samen met Looten en de bekende Frans-Vlaamse schilder Arthur Van Hecke bij de zee te Grand-Fort-Philippe. Een stormachtige middag met oorverdovende wind die door de kleren heensneed. De zee stond ruig en hol. De hele tijd liep ik met een gedicht van Looten in mijn hoofd: ‘Je désire apprendre le vent / A la foi de fouet / dans ses noeuds de colères’. Het was dat ritme, het waren die klanken. Ik begreep waar Looten zijn harde, ruige
| |
| |
klankpoëzie vandaan had. In dit landschap van winden en golven, losgesprongen elementen, stormgeloei, plotse windstilten die dreigender leken dan de aanrukkende vlagen, gefolterde chaotische wolkenhemels met soms vlekken van een heel teer blauw, maar meestal luchten vol nuancen van grijs, was de dichter Emmanuel Looten thuis. Dit was zijn element zoals ook de landelijke, vegetale natuur van Frans-Vlaanderen zijn element was. Er is niets Frans in de Noordzee vanaf Bretagne over Normandie, Boulogne, Cap Gris-nez, Cap Blanc-Nez, Calais, Duinkerke; er is niets Frans in haar geluiden en er is ook niets Frans in Lootens poëzie, al schrijft hij ze in het Frans. In een soort Frans dan. Op de vraag van een T.V.-reporter: ‘Est-ce que vous écrivez du français, monsieur Looten?’ stoof hij op: ‘Mais non! J'écris du Looten!’ Verzen als de volgende, met tientallen, met honderden uit te breiden zijn harde, on-Latijnse taalplastiek:
Roue nuit ou rugit ce corps à rêve...
Ou roule une foule de ces noirs tambours
à l'oeil halluciné, ma neige Alléluia
•
Emmanuel Looten is de belangrijkste dichter van Frans-Vlaanderen en zelfs van het hele Franse Noorden. Ook in Frankrijk wordt hij trouwens als een belangrijk en eigengeaard dichter gewaardeerd. De specifieke trek van zijn dichterschap is ongetwijfeld dat het Vlaams is. Niet zozeer omdat de dichter zijn hele dichtersloopbaan door landschapsevokaties en hartstochtelijke romantische liefdesbetuigingen aan Vlaanderen heeft gewijd. Die gedichten heeft hij naderhand gebundeld in zijn vrij sterke bundel Fla ndre (1960). Een ruime keuze eruit heb ik gebloemleesd en vertaald voor het tweetalige
Emmanuel Looten en Vital Celen.
foto-boek Fla ndre à c oeur - Ha rte- Vlaa nde re n (1970) onder de redaktie van Bert Peleman, die zich de jongste jaren sterk beijverd heeft om Looten in Vlaanderen aktueel te doen blijven. Lootens Vlaamse dichterschap gaat evenwel verder en dieper dan een gelegenheidstematiek - vandaar dat deze gelegenheidsgedichten een verdere dimensie krijgen in het geheel van Lootens oeuvre, wat door zijn Franse kritici niet steeds werd gezien. De romantikus Looten identificeert Vlaanderen met de Keltische natuur en kultuur. Vlaanderen is een myte, een verloren paradijs, dat hij projekteert buiten tijd en ruimte en zodoende idealiseert. Het lijkt op het ‘elysium’ en het ‘eiland’ van de Noordnederlandse dichter Adriaan Roland Holst die, zoals men weet, eveneens sterk door de Keltische kultuur werd aangesproken. Looten heeft met Roland Holst heel veel gemeen, maar is baldadig ekspressionistisch van tempe- | |
| |
rament. De streek van Boulogne tot Duinkerke, van Saint-Omer tot Cassel, waarin Bergues ongeveer centraal ligt, is de voedingsbodem van zijn dichterschap. Hier doet hij altijd weer de kracht op om zijn hemelsprong te wagen, om zijn ideëel Vlaanderen, waarvan hij weet dat het alleen te herscheppen is in de droom, in een ruimte van bloed, vuur en aarde te projekteren. Andere Franstalige en gelijkgeaarde dichters als Georges Rodenbach, Michel de Ghelderode, Emile Verhaeren hebben Vlaanderen net zo gezien. De Ghelderode schrijft: ‘La Flandre est un Songe’ en dit wordt de titel van een gedicht van Looten (uit Vers le point oméga (1963) waarvan de slotstrofe luidt:
Ainsi flambaient en moi les fastes d'un vitrail,
Sourde mélancholie, esseulée du présent
ah d'une lourde armure, veulerie dépassée,
Ces faits comme du Fer, mon Passé de fierté...!
Deze streek, met haar dionysisch aandoende natuur - voor hoelang nog natuur want Duinkerke breidt zijn dreigende olievlek alsmaar verder uit en het wegennet ter ere van de stinkende nieuwe goden doorkerft reeds het landschap - deze streek geeft hem de kracht om zijn hemelsprong te wagen. Een van zijn belangrijke bundels gaf hij de titel mee Antéité anti pan (1961). De reus Anteus was in de Griekse mytologie een titaan die Zeus, de Griekse oppergod, in zijn hemel bedreigde. Telkens als hij door Zeus neergebliksemd werd, deed Anteus uit zijn geboortegrond de kracht op om een nieuwe verwoede poging tegen de konditionerende macht van Zeus te ondernemen. Deze titel wijst op Lootens opstandigheid, zijn anti-houding, zijn révolte. Opstandigheid tegen het bestaan zelf, tegen alles wat de geweldenaarschepper verhindert om zijn ‘droom’ te herscheppen. Maar opstandigheid ook tégen de konditionering door de geboortegrond. Lootens relatie tot Vlaanderen (een in hem voortlevende myte van grootheid) is bijzonder kompleks. Zijn liefde tot Vlaanderen is in feite de liefde tot het onbereikbare, een heimwee naar de oorsprong, de oer-sprong, en een metafysika van het onherstelbare tekort waar de mens Looten zich weigert bij neer te leggen. Een essay waarin hij handelt over zijn persoonlijkheid, zijn verhouding tot Vlaanderen én Frankrijk (inz. de Franse taal) én zijn poëzie gaf hij terecht als titel Lieu-Chef de ma Révolte (1954, een uitgave van De Tafelronde: het is eigenlijk de tekst van een lezing die Looten te Antwerpen hield op uitnodiging van Dr. Vital Celen).
Looten is een romantikus, dat lijdt geen twijfel. Zijn hang naar het mysterieuze, irrationele en magische (Le merveilleux celtique en le merveilleux chrétien), zijn woordgeweld dat grenst aan het patetische en die grens heel vaak overschrijdt, zijn irrationeel natuurgevoel dat hem doet verlangen naar de oertijden vnl. de Keltische voortijd waarover trouwens zijn indrukwekkend gedicht La saga de Lug Hallewijn (1950) handelt, zijn haat tegen de mechanisatie en de civilisatie die het landschap verwoesten, zijn heimwee naar de grootheid van Vlaanderen wat ooit de stuwkracht was van de 19e eeuwse Vlaamse Beweging, dit alles, geheel dit Vlaanderen van de droom is beslist romantisch. Het is evenwel ook een moderne romantiek want Looten heeft invloeden van Arthur Rimbaud met zijn ‘dérèglement de tous les sens’, van de
| |
| |
Willy Spillebeen en Emmanuel Looten (1965).
surrealisten met hun belangstelling voor het okkulte en het onderbewuste en zelfs van de lettristen, die enkel letter- en/of klankgedichten wilden schrijven, ondergaan. Wellicht vanwege zijn isolement in Frans-Vlaanderen heeft hij zich pas laat van deze chaos van invloeden kunnen vrijmaken. Nochtans moet er de nadruk op worden gelegd dat Looten nooit echt vlucht in het verleden, hij is het tegendeel van een mijmerend of beschouwend temperament: hij komt in opstand tegen het heden en zijn baldadig temperament wil aldoor de breidel van de menselijke konditionering van zich afgooien. Vooral de konditionering door de tijd doet hem steigeren. Een beeld, misschien enigszins overtrokken, maar bij de karakterisering van Lootens poëzie mag dat wel even: zijn gedichten doen denken aan steigerende hengsten, geprojekteerd tegen lage regenluchten. In hem zijn aldoor aanwezig aardsheid en hemeldrang en ook de machteloze poging om beide te verzoenen. Eigenlijk wil hij aldoor zichzelf, zijn konditie van dioscuros, van sterfelijke god en ook zijn dichterskonditie, zijn opstandigheid tegen de taal, het Frans, overstijgen. Ook dóór die taal trouwens is er in hem een antithese tussen zijn denken en voelen. Hij mist dan ook volkomen de zgn. Latijnse helderheid of Franse ‘clarté’. Alles bij hem is wording, chaos, grijsheid, elementair geweld. Vandaar dat hij zijn epische onderwerpen situeert in a-kronologische tijden; de Keltische, mytische voortijd in La saga de Lug Halewijn, de legendarische tijd van de eerste beschaving in Vlaanderen in La Légende de Go delieve, de bijbelse, eveneens mytische voortijd in Khaïm. Hij is meer een titaan dan een schepper. Hij stapelt woorden en metaforen op, een chaotische stapeling, en hij slaagt er niet
in hiermee een geordende wereld op te bouwen. Ook in deze zin is Looten een modern dichter: de onmacht van de hedendaagse dichter om een wereldbeeld te scheppen, met als gevolg taalverbrokkeling, chaos en machteloze opstandigheid is typisch modern. Voer voor psychologen en sociologen, ongetwijfeld.
Romantikus naar de inhoud en de geest van zijn gedicht is Looten evenwel ekspressionist naar de vorm en de taal. Zijn intense revolte tegen de aartstraditionele Franse grammatika, zijn scheppende neologismen, zijn talloze woordspelingen, zijn barokke woordovervloed, zijn heel persoonlijke taalstrukturen en vooral zijn eigen, ruig, hard en klankrijk ritme maken hem tot een ekspressionist. Een ‘expressioniste explosif’ noemt Michel Tapié
| |
| |
Emmanuel Looten en Bert Peleman (1973).
hem en als zodanig is hij verwant met de Cobra-groep in de schilderkunst van ± 1950: Appel, Jorn, Corneille, Matthieu. Op Lootens teken-taal, zijn woord-poëzie en de verwantschappen van zijn poëzie met de strekking in de schilderkunst die men ‘action painting’ is gaan noemen kan ik bezwaarlijk dieper ingaan. Wel wil ik nog vermelden, dat Looten herhaaldelijk met beroemde schilders heeft samengewerkt, o.a. in de befaamde ‘plaquettesobjets’ van Michel Tapié met Matthieu, Appel, Gillet en Dali. Vermeldenswaard is ook Lootens samenwerking met Arthur Van Hecke, een bekend Frans-Vlaams schilder vooral van marines. De indrukwekkende werken He pta en Te rre de s 13 cie ls, in samenwerking met Van Hecke en met de Rijselse kunstdrukker André Dourdin zijn er o.a. het resultaat van. Deze werken zijn te bezichtigen in het Stedelijk Museum van Rijsel.
Lootens poëzie voelt men nog het best aan als men de streek kent waaruit hijzelf stamt: de zee en de verscheurde kusten van Boulogne tot Duinkerke, de prachtige duinen die nog in hun natuurlijke staat bewaard zijn, de wind die tekeergaat in dit zeegat, de getormenteerde wolkenhemels, de bossen die overblijfsels zijn van het Kolenwoud en de watergands rondom Saint-Omer, de kalkheuvels als geraamten van voorhistorische dieren, de dorpen en steden van Frans-Vlaanderen die a.h.w. middeleeuws gebleven zijn. Hier is Looten getuige geweest van het nooit aflatend gevecht van de elementen hemel en zee, winden en aarde. ‘Terre, Mer et Ciel!’ En tot in zijn laatste bundels toe schrijft hij steeds weer hierover, nu evenwel met verstild herdenken. Het azuur van Golfe Juan is nooit zijn kleur geweest, hij was ‘un homme du Nord’; zijn kleur was het grijs:
Voici l'aube émerveillante, enjouée de souples gris adolescents.
Gris grenus de variances, de grèges reflets grésillés, noués de
fibres fines: tonalité grignée, couleur d'eau et de larmes. Ciel -
force de vivance impalpable, soie d'une Flandre!
Gris, ma seule couleur, richissime nuance...
(uit Gwenn Fydd, 1968). |
|