naschrift
Met mijn kritische opmerkingen over de Vlaamse eenheidsomroep, waarvan, schreef ik, de prestaties de afgelopen vijftig (radio) en twintig (televisie) jaar zich niet zómaar voor omranking met verjaardagsgroen lenen, heb ik - zoals te verwachten was - enige tegenkritiek over mij gehaald. Daar ben ik in zeker opzicht dankbaar voor: de ene hand wast de andere. Bovendien gaat er niets boven stof tot nadenken. Maar de reaktie van J. Briers is mij eerlijk gezegd tegengevallen. Mijn tegenstander is duidelijk beducht voor de ondergraving van het BRT-omroepmonopolie (waarop zijn status berust) en steekt daarom zijn eigen radioen televisie-instituut nog hoger de lucht in dan zijn armen reiken. Voor hem reikt met één kwaliteitsomroep - de BRT - (er zijn mensen die nogal vlot zijn met het blijmoedig stempelen van het kwaliteitsmerk op de eigen produkten) de informatierijkdom van Vlaanderen tot in de hemel. De werkelijkheid, weet men intussen ook in Frankrijk en Italië, is natuurlijk anders.
In mijn proefschrift heb ik geprobeerd een signalement te geven van het omroepbestel in Nederland (deel I) en Vlaanderen (deel II). Over dat schrijftafelwerk heenkijkend heb ik aan de hand van een schetsmatige beschrijving van de algemene karakteristieken en de funkties van de omroep in een pluralistische en demokratische samenleving in de epiloog enige aanbevelingen met betrekking tot de tijdige verbetering van de omroep in Vlaanderen gedaan. Daarin en in mijn artikel in Ons Erfdeel beleed ik aan de hand van naar ik meen wetenschappelijk verantwoorde argumenten mijn voorkeur voor een model van in pluriformiteit met elkaar konkurrerende en samenwerkende omroeporganen. Wie de verscheidenheid in de pers als een onvervangbaar goed beschouwt, kan ten aanzien van de verscheidenheid in de eter ook moeilijk een ander standpunt innemen. Plant de huidige omroepstruktuur maar eens over op het onderwijs en het zal iedereen als absurd voorkomen. Als model voor alle eenheidsstreven staat bovendien in de Bijbel de torenbouw van Babel. Het is het model van een mislukte poging.
Ook na Briers' kommentaar, uit het grote klicheeboek gedistilleerd en vanuit een vesting van zekerheden dit blad ingeslingerd, vind ik de BRT en iedere andere king-size nationale eenheidsomroep, met de enerzijds-anderzijds tuttemarij als truk waarmee zo'n instelling zichzelf een air van bezadigdheid en betrouwbaarheid geeft, nog steeds een onding en blijft mijn betoog voor een ‘open’ omroepbestel onaangetast. Een aantal politici die duidelijk beginnen te spelen met de gedachte van een ontwikkeling in de Nederlandse richting (en die notabene niet kunnen worden gepasseerd als suppoosten in een museum) geven mijn formule de kans zich waar te maken.
Dr. Herman van Pelt