lisatie van de doelstelling van de Kultuurraad voor Vlaanderen. Niemand echter vraagt zich nu nog af hoe die Kultuurraad voor Vlaanderen is ontstaan, sommige essayisten over de Vlaamse Beweging slagen er niet alleen in over de aktiviteit van de Kultuurraad helemaal niets te schrijven, maar doen zelfs alsof hij niet bestaat. Voor deze essayisten is dit artikel niet geschreven. Zij moeten zich ruimer informeren. Bij gelegenheid van het vijftienjarig bestaan mag wel even teruggekeken worden. Bepaalde aanhalingen zullen dan wellicht de weg met de vele zijpaden voor de geest oproepen die velen met intense belangstelling hebben mee bewandeld.
De eerste uitspraken over bestuurlijke scheiding dateren van in het begin van onze eeuw. In de jaren 30 gingen meer stemmen op voor de splitsing van de ministeries en de bestuurlijke diensten. In 1936 werd ook het ‘Studiecentrum voor de hervorming van de Staat’ opgericht, dat aan de basis ligt van het Koninklijk Besluit van 7 februari 1938, waarbij twee kultuurraden werden opgericht: een Vlaamse en een Waalse. Zij hebben een adviserende bevoegdheid. De eerste Vlaamse kultuurraad werd voorgezeten door Mgr. van Waeyenbergh en had de heren Blanckaert, De Bruyne, Teirlinck en August van Cauwelaert als leden. Hij boog zich over de splitsing van het Ministerie van Onderwijs, waarover een ontwerp van koninklijk besluit werd opgesteld dat op 30 april 1940 voor onderzoek naar beide kultuurraden werd verzonden.
Hun advies werd tegen 18 mei ingewacht. De inval van de Duitse legers op 10 mei 1940 verijdelde evenwel alle verdere werkzaamheden. Dit betekende ook het einde van de eerste kultuurraad.
Na de oorlog werden de kultuurraden niet onmiddellijk terug opgericht; op 3 mei 1948 werd het ‘Centrum voor onderzoek van de Nationale Oplossing van de maatschappelijke, politieke en rechtskundige vraagstukken van de verschillende gewesten van het land’ opgericht, het zogenaamde ‘Centrum Harmel’. Dit centrum bracht op 13 december 1951 verslag uit aan de voorzitters van de wetgevende kamers en had in zijn rapport de bevoegdheid van de kultuurraden omschreven. Ze werden op 30 april 1951 bij Koninklijk besluit opgericht en hadden een beperkt reglementerende bevoegdheid. De tweede Vlaamse kultuurraad had Prof. de Bruyne als voorzitter en de heren Blanckaert, Teirlinck, Jan Boon en Dondeyne als leden. Deze raad heeft niet zoveel gerealiseerd, mede door het feit dat hij over geen administratief apparaat beschikte. Na de wetgevende verkiezing van 1954 werden de mandaten van de leden niet vernieuwd, wat meteen het einde van de tweede kultuurraad tot gevolg had.
Inmiddels had volksvertegenwoordiger Renaat van Elslande een wetsvoorstel ingediend ‘houdende de oprichting van een Vlaamse en een Waalse kultuurraad’. Dit wetsvoorstel steunde op de konkluzies die hij als lid van het Centrum Harmel had uitgewerkt. In dit plan Van Elslande worden twee kultuurraden of kultuurkamers voorzien, niet slechts met raadgevende maar met wetgevende bevoegdheid. Hij was van oordeel dat de rechtstreekse verkiezing van die kultuurkamers niet noodzakelijk was, maar meende dat zij zouden kunnen worden samengesteld uit afgevaardigden van het parlement, van de provinciale raden en uit gekoöpteerde leden. Dit voorstel haalde het evenwel niet en op 5 mei 1954 diende hij een nieuw voorstel in dat nooit besproken werd.
De heer Van Elslande, die zag dat hij via de parlementaire weg niet tot de oprichting van de kultuurraden kon komen, heeft zich dan - informeel uiteraard - gewend tot enkele provinciale gedeputeerden, waaronder de huidige voorzitter van de Kultuurraad voor Vlaanderen, Mr. Paul Knapen, en ere-gedeputeerde Jozef Storme.
Het is als gevolg van dit initiatief en gesprekken die daaruit voortvloeiden dat de interprovinciale ‘Kultuurraad voor Vlaanderen’ in april 1959 werd opgericht met het doel ‘de Nederlandse cultuur in Vlaanderen in al haar uitingen te behartigen en te bevorderen’. Om dit doel te realiseren was de kulturele autonomie een onvermijdelijke voorwaarde. Vandaar dat de Kultuurraad voor Vlaanderen deze als een van zijn belangrijkste te realiseren objektieven zag.
Onmiddellijk na zijn installatie besprak de Raad dan ook de ontwerpen tot oprichting van kultuurraden. Hij stelde kort daarna een uitvoerig dokument op waarin de splitsing van het Ministerie van Nederlandse en Franse kultuur werd uitgewerkt. In 1965 en 1968 werden twee belangrijke memoranda over de kulturele autonomie de wereld ingestuurd, inmiddels voerde de Raad gesprekken met politici van verschillende partijen over de kulturele autonomie. Hij zette zijn zienswijze met betrekking tot de herstrukturering van de staat eveneens uiteen voor de Commissie Meyers en pleitte voor een nationaal statuut voor Brussel.
Naarmate de onderhandelingen