ven en de aktuele kompositiepraktijk. Jan L. Broeckx ontwerpt een impressionistische schets naar aanleiding van een luisternamiddag, gewijd aan Goethals' muziek. Godfried-Willem Raes schildert de komponist als een banneling, uitgestoten uit het muziekleven en opgesloten in de IPEM-vesting, maar die ‘samen met Henri Pousseur het enige betekenisvolle lid is van de(ze) post-seriële stroming in het muzikaal afstervende België’ (107). Willem Kersters komt na een kritische beluistering van enkele partituren van Lucien Goethals tot de konstatering dat zij beiden gedurende een tiental jaren, ieder met eigen middelen en een eigen visie natuurlijk, aan een zelfde weg timmerden en ‘dat de resultaten elkaar soms zeer dicht benaderen’ (117).
Lucien Goethals werd te Gent geboren op 26 juni 1931. Van zijn derde tot vijftiende jaar verbleef hij te Argentinië, waar hij zijn muzikale opleiding begon aan het konservatorium. Daarna zette hij die tot 1956 voort aan het Koninklijk Muziekkonservatorium te Gent, waar hij eerste prijzen o.a. in orgel, fuga en kontrapunt behaalde. Vanaf 1950 begon hij te komponeren, eerst in neo-klassicistische stijl, maar evolueerde vlug naar de strengheid van het dodekafonisme en het serialisme. Na enkele opdrachten als muziekleraar kwam hij in 1962 als BRT-medewerker op het IPEM te Gent terecht, waar hij ‘het elektroakoestisch medium van meet af heeft onderworpen aan zijn ordenende, integrerende aanpak van de muzikale kompositie in het algemeen’ (9).
Wie dit Yangnummer van a tot z uitleest, kan vrij gemakkelijk naast de voornoemde karakteristiek nog tal van andere konstante eigenschappen van Goethals' idioom op steekkaarten zetten. Hoewel in zijn muziek geen duidelijke struktuur herkenbaar is en de meeste van zijn werken verbrokkeld lijken, berust die muziek wel degelijk op een struktureel evenwicht, dat nauwkeurig wordt volgehouden ook in de zgn. aleatorische werken (97). ‘Zelfs in zijn meest avantgardistische muziek schemeren de Weberniaanse ani-hiërarchieën door.
Lucien Goethals.
Geen fusie of konflikten in akkoorden, maar koëxistensie en volkomen autonomie der betrokken partijen’ (96). Een rationalizerende vóórprogrammering behoedt hem voor een al te vlotte veruiterlijking. Daardoor wordt zijn muziek wellicht als ‘streng’ ervaren en komen het ekspressieve karakter en het ‘versluierd lyrisme’ niet zo dadelijk aan de oppervlakte (19). Op een soortgelijke wijze zijn ook het aktuele en het traditiegebondene in zijn muziek samengegroeid: het grondplan van de vormgeving en de neiging tot ekspressiviteit wijzen op de traditie, de sonore inhouden en de intonaties van de ekspressiviteit daarentegen behoren tot het meest aktuele (54). Andere moderne tendensen zijn o.m. de zin voor multi-mediaekspressie, het introduceren van het mobiele in de elektronische muziek, de eis tot zelfstandigheid en aanpassingsvermogen van de uitvoerder (24). Wanneer Lucien Goethals op bestaande poëzie komponeert, dan maakt hij het liefst muziek ‘rond’ het gedicht, zodat de eigen wereld van het gedicht nergens geschonden wordt; muziek en poëzie blijven gelijkwaardige partners die naast elkaar gesteld worden, ‘sonoor impermeabel’, maar door een gemeenschappelijke mentale konceptie van tijd en struktuur verbonden (17).
Indien het waar is wat Godfried-Willem Raes schrijft in zijn bijdrage Een altoos schrijnend symbool van een konfliktrijke en daardoor waardevolle tijd, nl. dat Lucien Goethals in het IPEM te Gent als in een soort sociaal vakuüm geplaatst werd en daardoor tegen verdere uitstraling geizoleerd blijft (103), dan is dit boekje op zijn minst een prijzenswaardige hulp om hem eindelijk uit dat isolement te bevrijden.
Hugo Heughebaert
Komponist Lucien Goethals, met bijdragen en gedichten van Herman Sabbe, Gust Gils, Jan L. Broeckx, Henri Pousseur, Nicole Lachartre, Célestin Deliege, Karel Goethals, Christian Delannoy, Godfried-Willem Raes, Raoul Servais, Legaren J. Hiller, Luis de Pablo, Willlem Kersters, Pierre Bartholomée, Claudio Rodriguez, Jan Van der Hoeven. Samenstelling: Herman Sabbe. 154 blz. Yang, tijdschrift voor literatuur en kommunikatie, Moorsele, 1974, nr. 56, 100 fr.