heil. En grijs is de kleur van de door de materie voortgebrachte mens.
Het werk van Ans Wortel bevat ook een flink stuk maatschappijkritiek en kritiek op de medemens individueel. Toch is het niet zozeer déze kritische instelling die naar boven komt in een kleine, volmaakte gouache uit 1973: zij die erboven wonen weten waarvoor wát werd gebouwd. Het is eerder een protest tegen de onwetendheid waarin de mens levenslang verplicht wordt zijn route af te leggen. Twee figuren rijzen op vanuit een muur; ze zijn met gouden kralen opgesierd en schijnen eerder indringend te genieten van het bestaan dan de bouwers ervan te zijn. Achter hun een blauwe en grijze oneindigheid en daarin, op de achtergrond, de naakte, lompe lijven van een man en een vrouw, aan elkaar gelijk geworden op hun geslacht na. Zo intens als de uitstraling is van de twee oprijzende figuren, zo anoniem is het paar. Het heeft geen mond; is het monddood? In ieder geval heeft het, op zijn hoge post, de status bereikt van het weten.
Ook zichzelf spaart Ans Wortel de kritiek niet, bijv. waar ze schrijft jezelf willen houden en ondertussen gluren naar zij van samen (gouache, 1970). De ikfiguur spreidt een brede hand voor het gezicht en gluurt tussen de vingers door naar drie elkaar liefhebbende hoofden. Dit gluren gebeurt zó intensief, dat de ogen aan de voorkant op de vingers terecht komen. Twee figuren zijn gedaan in grijs, niet het ‘kleurloze grijs’ waar de dichter Chris van Geel naar streefde, maar het rijke. Ondanks de blauwe achtergrond maakt de gouache een monochrome indruk.
Over de stromingen waar het werk laat en op eigen wijze bij ‘aansluit’, werd al iets gezegd. Volgen enkele kanttekeningen over de vorm. De lichamen zijn eerder breed dan zwaar. Herinneren ze in de verte wel eens aan de lijven van Permeke, hun kracht en plastiek streefde Ans Wortel niet na. Diepte en schaduwwerking zijn bij haar tweedimensionale figuren sekundair; er is zelfs sprake van een beheerst dekoratief element. Bovendien vraagt de waterverf om een lichtere aanpak, ook als die dekkend gebruikt is. (Wanneer de kunstenares met olieverf op linnen werkt - wat betrekkelijk weinig gebeurt - blijven haar tema's en vormen dezelfde.) In het surrealistische avontuur is het de intuïtie die leidt, nooit de berekening. Het best valt haar werk waarschijnlijk te vergelijken met dat van Chagall waar de figuren zich aan de zwaartekracht onttrekken en daar waar ekspressionisme en surrealisme elkaar ontmoeten. Overigens biedt Ans Wortel een eigen tematiek en een eigen beeldwereld, en haar aanbod is rijk.
De titels onder - vaak ook op - de gouaches groeiden uit tot strofen, tot gedichten in een notedop; Ans Wortel ging zelfstandige poëzie publiceren. Geen uitgekristalliseerde verzen, maar een tussenvorm tussen prozavers en dagboekfragment, met de hand geschreven met de zwarte pen. Die poëzie, al is ze zelfstandig, werd begeleid door tekeningen, die op de rechter bladzijde de tekst van de linker ver-beeld-den. Vooral omdat bij de jongste bundel, Wat ik vond en verloor, de tekeningen voor een deel het papier hebben moeten ruimen voor kollages (wel met getekende delen) en voor poëzie over twee pagina's, bereikt deze bundel niet het peil van de twee vorige. Iedere kollage moet het verliezen van een pure wortel.
Het zal geen verwondering wekken dat de tema's van de prozaverzen veelal parallel lopen aan die van de gouaches. Zo is daar de relatie tot de wezens in de natuur:
voor alle vogels heb ik namen
voor veel vissen 'n recept.
Er is het hunkerend bezig blijven met het verleden:
je hebt, bij 't weggaan, je hamer vergeten,
hij hoorde bij je grote vuisten,
de man is m'n laatste verloren sprookje (...).
De betekenis van het kind in het bestaan van de moeder is in deze bundel gekoppeld aan het besef van het ouder worden, aan afstand doen:
als je 't persée moet hebben...
De negatieve houding ten opzichte van de medemens blijkt uit de waarschuwing:
Een tema dat in de gouaches zeldzaam is, maar wel past binnen het pamfletkarakter van dit boekje is de grief tegenover diegenen die haar het wonen in het hoge oude huis te Bergen betwisten:
als 't niet anders kan...
Bij de laatste tekst laat de tekening armen zien die in handen beginnen en eindigen en die reiken naar een bloem, naar de bergen. Dit ‘diaspora-motief’,