Ons Erfdeel. Jaargang 17
(1974)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 366]
| |
de nederlandse wet op het openbare biblioteekwerk:
| |
[pagina 367]
| |
gingsregeling, gekoppeld aan een planprocedure. Van enige visie op de beginselen en de toekomst van het openbare bibliotheekwerk is in de wettekst geen en in de Memorie van Toelichting alleen vrijblijvend sprake.’Ga naar eind(3). Onder het hoofdje ‘permanente edukatie’ wordt gezegd: ‘In de wettekst ontbreekt een visie met betrekking tot het kultureel-politieke beginsel van de permanente edukatie. Er is geen opening gecreëerd naar verwante disciplines noch ruimte voor uitbouw van de openbare bibliotheken op de terreinen van sociaal-kulturele vorming, informatie en buitenschoolse edukatie.’Ga naar eind(4). Gelijksoortige opmerkingen worden gemaakt over punten als mediateek, bijzondere lezersgroepen waaronder het schoolbiblioteekwerk en samenwerking binnen de regioGa naar eind(5). Ook het Voorlopig Verslag dat op 27 juni 1973 ter voorbereiding van de plenaire behandeling van het wetsontwerp in de Staten-Generaal door de Vaste Commissie voor Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk van de Tweede Kamer werd vastgesteld, wees op deze onduidelijkheid ten aanzien van de zienswijze van de bewindsman. Zo wordt gezegd dat vele leden ‘erkenden dat verschillende opvattingen over het openbare bibliotheekwerk mogelijk zijn, die tot even zovele visies kunnen leiden. Toch zouden zij zonder zich aan één van beide te conformeren van een tweetal concepties die het sterkst de diverse opvattingen karakteriseren gaarne de zienswijze van de bewindsman vernemen, juist omdat het wetsontwerp onduidelijk en tegenstrijdig is wanneer het gaat om een beleidsvisie.’Ga naar eind(6). De eerste konceptie ziet de biblioteek als dienstverlenend instituut, gericht op het verschaffen van voorlichting en informatie. Zij is dan ‘de meest elementaire voorziening, waaruit alle overige activiteiten op het gebied van onderwijs, ontwikkelingshulp, sociaal kultureel werk, en alle overige welzijnsvoorzieningen slechts kunnen gedijen, omdat al deze activiteiten terug moeten kunnen vallen op behoefte aan informatie.’Ga naar eind(7). De tweede konceptie beschouwt de biblioteek als een van de vele voorzieningen die er naast elkaar bestaan op het gebied van rekreatie, vrijetijdsbesteding, studie en ontspanningGa naar eind(8). De bewindsman, nu staatssekretaris Meijer, antwoordde de Vaste Commissie door middel van de Memorie van Antwoord die hij 11 januari 1974 inzondGa naar eind(9). Daarin komt uitvoerig zijn visie op de funktie en de plaats van de openbare biblioteek in het geheel van de permanente edukatie aan de orde. Tevens gaat hij in op punten als het schoolbiblioteekwerk, regionale samenwerking, centralisatie en decentralisatie, welke punten hij in een latere toespraak nader uitwerkt en konkretiseert. In het nu volgende komen de genoemde punten achtereenvolgens aan de orde. | |
Permanente edukatie.Om zijn visie op het openbare biblioteekwerk en de funktie er van in de huidige en vooral in de komende samenleving uiteen te zetten, grijpt de staatssekretaris terug op de leeszaalgedachte zoals die voor Nederland vorm heeft gekregen in het proefschrift van GreveGa naar eind(10) en op een opmerking die minister De Visser in de Tweede Kamer maakte in 1919 toen de toekenning van rijkssubsidie aan de openbare biblioteken aan de orde was: ‘Het rijk ... wil het volk de gelegenheid | |
[pagina 368]
| |
bieden, om, waar men zich zelf geen behoorlijke boeken kan verschaffen of geen geschikte plaats om te lezen heeft, deze te verkrijgen.’ De leeszaalbeweging bood daarmee volgens hem een ‘gelegenheid tot volksontwikkeling.’Ga naar eind(11). Het begrip ‘volksontwikkeling’ naar onze tijd vertaald (!) heet ‘permanente educatie’ ofwel ‘durende vorming’. De Memorie van Antwoord citeert de omschrijving van dit begrip zoals die is gegeven door een studiekommissie van het Nederlands Centrum voor Volksontwikkeling NCVOGa naar eind(12). Het kultuur-politieke principe van de permanente edukatie wordt door de staatssekretaris in direkt verband gebracht met de doeleinden voor het beleid van de komende jaren, welke zijn: ‘... nieuwe kennisverhoudingen, democratisering en herscheppen van gelijke kansen voor iedereen’Ga naar eind(13). | |
Samenwerking van verschillende werksoorten.Om die doelen te bereiken zijn instrumenten nodig. Met name gaat het om het scheppen van mogelijkheden op edukatief en informatief terrein: ‘Het vormings- en ontwikkelingswerk - zowel voor jongeren als voor volwassenen - zal nauw verbonden worden aan de mogelijkheden die op informatief en educatief terrein in het mediabeleid worden ontwikkeld: radio, televisie, pers en bibliotheken zijn niet alleen steunpunten maar vooral onontbeerlijke bestanddelen van een dergelijk beleid’Ga naar eind(14). Aanzetten daartoe en ook konkrete aktiviteiten zijn er al, maar ze zijn gespreid en vormen geen samenhangend geheel. Aan een dergelijk samenhangend geheel van schoolse en buitenschoolse, edukatieve, informatieve en sociaal-kulturele voorzieningen en aktiviteiten is voor het bereiken van de genoemde doeleinden grote behoefte. Juist in onze tijd immers, aldus de staatssekretaris, gaat in de jeugdjaren vergaarde kennis te kort schieten bij de eisen die worden gesteld voor het bekleden van maatschappelijke posities. Regelmatige aanvulling en vernieuwing is noodzakelijk. In een interview formuleerde de staatssekretaris zijn zienswijze als volgt: ‘Vroeger leerde je een beroep en daar kon je je hele leven mee uit de voeten. Die fase is afgesloten. Om de ontwikkelingen, zowel in het beroepsleven als in de vrijetijdssector, te kunnen volgen is voortdurende informatie nodig. Long life learning. Education permanente. Het steeds weer opdoen van nieuwe kennis. Dàt zie ik op ons afkomen. Om aan die vraag te voldoen heb je een aantal voorzieningen nodig, zoals de open school en de educatieve centra die voor een deel aansluiten op al bestaande. Het buurthuiswerk, het vormingswerk, de creativiteitscentra, de bibliotheken en dergelijke. Ze bestaan nu los van elkaar. Een warwinkel van plaatselijke voorzieningen op sociaal-cultureel terrein. Alles is tot instituut verheven. In een educatief centrum, zoals ik dat zie, moeten de sociaalculturele en educatieve voorzieningen gekoppeld worden. Binnen zo'n centrum heeft de bibliotheek een informatieve functie. De opslagplaats voor kennis.’Ga naar eind(15). In de Memorie wijst de staatssekretaris op nog een ander facet. In onze maatschappij hangen machtsposities samen met de toegangsmogelijkheden tot informatie, kennis en vaardigheid. | |
Taak en funktie openbare biblioteek.De taak en de funktie van de openbare | |
[pagina 369]
| |
biblioteek in dit samenhangend geheel van voorzieningen en bij het realiseren van de doelstellingen is dan vooral gelegen in het ter beschikking stellen van grafisch, auditief, visueel en audio-visueel materiaal dat een individu nodig heeft om ‘overeenkomstig zijn aanleg zijn educatieve, sociale en culturele behoeften te bevredigen en om zijn persoonlijkheid, mede door middel van zijn werk en zijn vrijetijdsbesteding, zowel voor zichzelf als ten bate van de gemeenschappen waarin hij leeft, te ontwikkelen’ zoals de eerder genoemde omschrijving van het begrip permanente edukatie het uitdrukt. Het beschikbaar stellen van ontspanningslektuur, van romans, dichtbundels en overige letterkundige werken past in deze opzet. In het kader van de genoemde beleidsdoeleinden krijgt echter de informatieve funktie van de biblioteek grote nadruk, hetzij gericht op een individu, hetzij op een groep. Met die funktie speelt zij immers in op het bevorderen van nieuwe kennisverhoudingen. Zij voldoet aan de vraag naar informatie voor degenen bij wie de vraag al aanwezig is. Bij degenen wier interesse voor het opdoen van kennis door het gebruikmaken van het biblioteekmateriaal nog niet is gewekt, moet de biblioteek belangstelling wekken door de presentatie van haar materiaal en door haar uiterlijke verschijningsvorm: ‘Niet een gesloten front met blinde muren, niet een zware, met veel ijzerwerk beslagen deur, hoogstens voorzien van een klein kijkgaatje, niet een onopvallend bordje, waarop in minimaal kleine lettertjes staat dat hier een openbare bibliotheek is gevestigd en waarop in nog kleinere lettertjes en cijfertjes staat aangegeven op welke tijden dit bastion van cultuur bereid is zijn poort te openen. Integendeel: het gebouw moet door zijn uiterlijk tonen dat dit een gastvrij huis is, waar iedereen welkom is om kennis te nemen van de informatie, die hier aanwezig is, om boeken, grammofoonplaten, muziekpartituren, dia's mee te nemen naar huis, om antwoorden te krijgen op vragen, die gerezen zijn door het horen, zien en ervaren van het dagelijkse leven.’Ga naar eind(16). De biblioteek moet de belangstelling ook wekken door en in samenwerking met andere werksoorten. Het wetsontwerp bood door die samenwerking niet te verbieden impliciet de mogelijkheden daartoe. Door in artikel 16 een onderdeel toe te voegen is deze mogelijkheid nu ekspliciet tot een duidelijk aandachtspunt gemaakt waarop het beleid zich in de komende jaren gaat richten. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen immers nu regels worden gesteld omtrent ‘de verhouding tot en samenwerking met andere werksoorten op informatief, educatief en sociaal-cultureel terrein.’Ga naar eind(17). Machtsposities worden, zoals gezegd, mede in stand gehouden door bezit aan kennis en toegang tot informatie. Nieuwe kennisverhoudingen, goed funktionerende informatiekanalen met voldoende verscheidenheid in visie en gerichtheid zijn derhalve onontbeerlijk voor het op gang brengen en realiseren van het tweede beleidsdoel, demokratisering, en daarmee en daardoor ook van het derde, het herscheppen van gelijke kansen. Er zijn vele aanleidingen, redenen en oorzaken aan te wijzen voor het bestaan van ongelijkheid in feite en ongelijkheid in kansen. In beginsel heeft de openbare biblioteek zich altijd op het standpunt gesteld dat zij er is voor iedereen zonder onderscheid. In de praktijk hebben de biblioteken niet altijd helemaal dit beginsel | |
[pagina 370]
| |
verwerkelijkt. Het vaker gehoorde verwijt dat biblioteken elitair zijn is gedeeltelijk terecht, al moet daar direkt aan worden toegevoegd dat het soms ook buiten hun eigen schuld zo was en is.
De staatssekretaris laat wel duidelijk blijken dat naar zijn mening de grondslag voor een wel of niet gebruikspatroon van de openbare biblioteek in het latere leven gelegd wordt in de jeugdjaren. Het is in veel gevallen al doorslaggevend of kleuters thuis met boeken worden gekonfronteerd, welke aandacht op de kleuterschool er aan wordt besteed, of kinderen al voor ze kunnen lezen worden meegenomen naar de biblioteek om daar prenteboeken in te kijken en of de basisschool er in slaagt om leesbereidheid te bevorderen waar die al is en aan te kweken waar die nog niet is. Hij kondigt dan ook aan dat hij van plan is bij het in werking treden van de wet in een algemene maatregel van bestuur vrijdom van kontributie voor de jeugd voor te schrijven als een verplichting.
Als tweede mogelijkheid om het lezen en het gebruik maken van de biblioteek door de jeugd te bevorderen wijst de staatssekretaris op het bestaan van de jeugdafdeling die aan iedere biblioteek verbonden is en de relatie daarvan met het schoolbiblioteekwerk. | |
Schoolbiblioteekwerk.Hij maakt onderscheid tussen schoolbiblioteekwerk-oude-stijl en schoolbiblioteekwerk-nieuwe-stijl. Schoolbiblioteekwerk-oude-stijl was in feite een verlengstuk van het werk van de jeugdafdeling. Waar kinderen om welke reden dan ook niet naar de biblioteek kwamen of waar er geen biblioteek in de naaste omgeving was, zocht de biblioteek hen op school op door direkt boeken, meestal verhalende lektuur, ter beschikking te stellen op school en door aanvulling van de schoolof klassebiblioteek zo die er al was. Met de veranderingen in het onderwijs door de invoering van projektwerk, groepswerk, spreekbeurten, diskussies, werkstukken e.d. en de nadruk op wereldgeoriënteerd onderwijs, gericht op gebeurtenissen en toestanden in de wereld van nu, voltrok zich geleidelijk ook een verandering in de aard van het schoolbiblioteekwerk. Deze ontwikkeling, die bevorderd werd doordat de betere spreiding van het biblioteekwerk de behoefte aan het beschikbaar stellen van verhalende lektuur binnen de school minder groot deed zijn, hield in dat het schoolbiblioteekwerk zich meer en meer ging richten op het beschikbaar stellen van informatief materiaal (boeken, maar ook dia's, geluidsbanden, films e.d.) in pakketten met grote hoeveelheden dezelfde eksemplaren van één boek of vele verschillende titels over eenzelfde onderwerp. Voorts werd met het toenemen van het in de school permanent nodige en aanwezige bezit aan naslagwerken e.d. de behoefte groter om dit materiaal deskundig te ontsluiten, te katalogiseren en te verzorgen. Ook deze diensten ging het schoolbiblioteekwerk verlenen door het beschikbaar stellen van biblioteektechnische kennis in de vorm van personeel. Zo vat de Memorie van Antwoord dan ook het schoolbiblioteekwerk van nu samen als: ‘de dienstverlening in bibliothecaire zin van de openbare bibliotheek aan het onderwijs, met het oogmerk de lectuurvoorziening en de informatieverstrekking binnen de school voor de school rationeel te organiseren.’Ga naar eind(18). | |
[pagina 371]
| |
Samenwerking regionaal en met andere werksoorten.In het kader van het schoolbiblioteekwerk merkt de staatssekretaris op dat een dergelijke dienst alleen zinvol werkt in grotere verbanden en voor grote werkgebieden. Deze gedachte heeft hij verder uitgewerkt in een toespraak bij gelegenheid van de opening van de openbare biblioteek te Wervershoof in Noord-Holland. Hij wijst op twee wijzigingen die hij in het wetsontwerp heeft aangebracht: de ene zo juist besprokene ter bevordering van de samenwerking met andere werksoorten, de andere ter bevordering van de samenwerking in regionaal verband. Door deze laatste wijziging kunnen nu twee of meer op biblioteekterrein samenwerkende gemeenten of provincies als een geheel gelden. Dit houdt voor gemeenten tussen de 5.000 en de 30.000 inwoners, die volgens het oorspronkelijke ontwerp verplicht waren een overeenkomst van dienstverlening te sluiten met een provinciale biblioteekcentrale, de mogelijkheid in zich aan te sluiten bij een dichtbij gelegen grote gemeente en daarmee een overeenkomst van dienstverlening aan te gaan. Samenwerking in regionaal verband anders dan met een provinciale biblioteekcentrale wordt daarmee bevorderd.
De staatssekretaris streeft er echter naar, waar mogelijk, te komen tot een kombinatie van de twee elementen: samenwerking regionaal en samenwerking met andere werksoorten. Gelegenheid daartoe biedt met name het kategorale biblioteekwerk. Kategorale voorzieningen zijn in het algemeen de speciale afdelingen, waartoe ook de schoolbiblioteekdiensten behoren. In de schoolbiblioteekdienst was de samenwerking tussen twee werksoorten, onderwijs en biblioteek, al gerealiseerd. De samenwerking in regionaal verband van biblioteken die dit werk uitvoeren of willen uitvoeren, wordt nu door de staatssekretaris gesteld als een voorwaarde om voor rijkssubsidie hiervoor in aanmerking te komen. Gelijksoortige voorwaarden denkt hij ook te gaan stellen voor andere speciale afdelingen, waarbij hij met name spreekt over een nieuwe speciale afdeling, waarvoor wellicht in de toekomst subsidiemogelijkheden zijn, n.l. biblioteekwerk gericht op vormingscentra; vooral op plaatselijk vormingswerk voor volwassenen, jong-volwassenen en vormingswerk voor werkende jongeren. Tegenover het eventuele verwijt dat deze opzet en deze voorwaarde riekt naar centralisatie stelt de staatssekretaris het argument dat het ‘voor het bewaren en verzekeren van de behoorlijke kwaliteit van de dienstverlening noodzakelijk is voorwaarden, met name bibliothecaire voorwaarden, te stellen.’Ga naar eind(19). Die bibliotecaire voorwaarden zijn van dusdanige aard dat een kleine biblioteekeenheid er zelfstandig en autonoom niet aan zou kunnen voldoen en dus nooit voor subsidiëring in aanmerking zou komen. Als onderdeel van een groter geheel kan het wel. Daarbij fungeert zij dan voor haar direkte omgeving als het uitvoerende orgaan dat de konkrete werkzaamheden verricht en kontakten onderhoudt met besturen, inspekties e.d. Deze decentralisatie naar het grondvlak is een wezenlijk bestanddeel van deze opzet. Voordat de Memorie dan ingaat op het grote aantal min of meer konkrete vragen die de leden van de Vaste Commissie in het Voorlopig Verslag hebben gesteld, bevestigt de staatssekretaris nogmaals dat ‘op grond van de in deze memorie ge- | |
[pagina 372]
| |
schetste visie op het openbare bibliotheekwerk en de elementaire taak en functie ervan in de maatschappij wordt beoogd aan deze werksoort een wettelijke regeling ten grondslag te leggen.’ Hij zegt verder: ‘Ik ben van mening dat het openbare bibliotheekwerk, als een deel van de voorzieningen voor permanente educatie, behoort tot de basisvoorzieningen die overal aanwezig, bereikbaar en toegankelijk moeten zijn voor de bevolking’. ‘Vast staat dat het openbare biliotheekwerk een eigen identiteit heeft met een eigen methodiek en vaktechniek, alleen te beoefenen door vaktechnisch geschoolde krachten, met eigen uit die identiteit voortvloeiende regels en normen, behoeften en eisen; tegelijkertijd heeft dit werk raakvlakken met werksoorten - binnen en buiten het zogenaamde welzijnsterrein - ten opzichte waarvan het een belangrijke ondersteunende functie heeft en met werksoorten waarmee het qua aard en functie op één lijn staat. Het zal daardoor ook deel uitmaken van ons toekomstig informatief, educatief en sociaal-cultureel systeem.’Ga naar eind(20). Naar aanleiding van deze Memorie van Antwoord schrijft het NBLC op 28 februari 1974 aan de leden van de Vaste Commissie in de Tweede Kamer: ‘Het Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum heeft met voldoening en instemming kennis genomen van de tekst van de Memorie van Antwoord (11 januari 1974), betrekking hebbende op de Wet op het openbare bibliotheekwerk. De staatssecretaris geeft in dit stuk blijk van een duidelijke visie op het openbare bibliotheekwerk in het algemeen en in zijn verschillende facetten en op de plaats van de openbare bibliotheek in de samenleving. Het N.B.L.C. heeft met voldoening gekonstateerd dat uit de Memorie van Antwoord blijkt dat in vele opzichten de visie van de staatssecretaris overeenkomt met die van de bibliotheekwereld.’Ga naar eind(21). Het is zeer te hopen dat deze gelijke inzichten spoedig konkreet vorm kunnen krijgen, gesteund en bevorderd door een in werking getreden Wet op het openbare biblioteekwerk. |
|