| |
| |
| |
de grens als spelbreker
n.a.v. een onderzoek naar de betekenis van een administratieve scheidingslijn: de Frans-Belgische grens
luc schepens
Geboren in 1937 te Brugge. Licentiaat Romaanse Filologie, geagregeerde Hoger Secundair Onderwijs Rijksuniversiteit Gent (1961). Stagiair Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (1962). Sinds 1962 wetenschappelijk assistent bij de Provinciale Dienst voor Kultuur te Brugge.
Publiceerde: Stille Getuigen 1914-18 (1964, in samenwerking met L. Devliegher en G. Gyselen), Front 1914-18 (1968, in samenwerking met L. Devliegher), 1940 - Dagboek van een Politiek Conflict (1970), Kroniek van Stijn Streuvels (1971), Van Vlaskutser tot Franschman (1973).
Adres:
't Speelhof 80, 8200 Sint-Michiels-Brugge.
Zopas verscheen een lijvige studie van de hand van de Frans-Vlaamse afstammeling van een Gentse familie, Firmin Lentacker, waarin hij het resultaat van 15 jaar opzoekingen naar de weerslag van de Frans-Belgische grens op het leven aan weerszijden van deze grens heeft vastgelegd: La Frontière Francobelge. Etude géographique des effets d'une frontière internationale sur la vie de relations.
Dit werk is in hoofdzaak gewijd aan een historisch onderzoek naar de betekenis van het Franse protektionisme voor de Belgische industrie. Dit protektionisme was in grote mate een gevolg van de opbloei van de Belgische industrie in de 18e eeuw, die over ruime markten beschikte in Europa en er buiten, in de eerste plaats Spanje en de Spaanse kolonies maar ook Frankrijk. De Franse Overheersing integreert de Belgische industrie, zonder dat zij hiervan noemenswaardige schade heeft ondervonden; integendeel, de ‘blocus continental’ vormde een aansporing voor de Belgische industrie, die na de Engelse, de meest vooruitstrevende industrie was van Europa. De oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden impliceert de definitieve vestiging van een grens tussen Frankrijk en onze gewesten, en de eerste protektionistische maatregelen aan weerszijden van deze grens. De tijd heeft wellicht ontbroken om het de Belgische industrie mogelijk te maken een nieuwe rekonversie door te voeren van haar afzetmarkten, die nu in Nederland en de Nederlandse kolonies liggen. Als dan in 1830 - zeer tegen de zin van de Belgische industriële en handelsmilieus in - de politieke breuk met Nederland voltrokken wordt, zit de Belgische industrie gevangen tussen de veel
| |
| |
te enge grenzen van een klein land. De traditionele afzetmarkt ligt in het Zuiden. Maar het Franse protektionisme maakt het overschrijden van deze grens voor de Belgische produkten steeds moeilijker. Bovendien loopt deze grens doorheen een aantal industriebekkens die in feite een geheel vormen maar nu in twee konkurrerende helften uit elkaar vallen. De grotere afzetmarkt die aan de Franse helft verzekerd is, brengt een grotere bloei mee, terwijl, omgekeerd, het wegvallen van de afzetmarkten de Belgische helft in een krisistoestand brengt. Dit brengt in de eerste plaats een verschuiving van de arbeidskrachten mee, die gaan werken waar er werk te vinden is, n.l. in Frankrijk, maar die in vele gevallen ook aangeworven worden om de Franse arbeiders op te leiden of te bekwamen in de vooruitstrevende technieken die in sommige Belgische industrieën werden toegepast. Om het Franse protektionisme te kunnen overwinnen zullen vele Belgische firma's zich verplicht zien in Frankrijk filialen op te richten, en dikwijls zullen deze filialen zozeer aan betekenis winnen, dat zij de oorspronkelijke stichtingen overvleugelen en in zich opnemen. Dit was mogelijk ook, omdat vanaf de vestiging van de Belgische Staat het Belgische en het Franse kapitaal zeer nauw verstrengeld waren. De meest recente geschiedenis leert ons dat tot op vandaag de dag tegen de vlucht van kapitaal blijkbaar geen barrières opgewassen zijn.
Dit is dan in zeer grove trekken het stramien waarop de studie van Lentacker gespannen is. Deze studie omvat vijf grote delen. Het eerste behandelt ‘L'implantation de la frontière’. Hier wordt een inleidend overzicht gegeven van de politieke geschiedenis van het ontstaan en het bestaan van de Frans-Belgische grens. Vanaf de aanvang worden wij verplicht enkele traditionele begrippen uit onze schoolhandboeken te herzien: de grens zoals wij die kennen, - een grillige scheidingslijn tussen twee landen -, dateert niet van de Vrede van Utrecht (1713) maar van de Verdragen van Parijs, (1814-1815) en konkreet van het Verdrag van Kortrijk (1820), toen de grens aan de hand van opmetingen van landmeters nauwkeurig beschreven werd. Van de Vrede van Utrecht dateert wel het huidige grens-gebied, - een mozaïek van feodale domeintjes, ‘une frontière pêle-mêlée’ zoals de auteur dat schilderachtig zegt. In dit gebied lagen allerlei enklaves van het ene en van het andere rijk, met allerlei
| |
| |
erkende of betwiste voorrechten voor het handelsverkeer, en tegenstrijdige invoerrechten, waardoor de fraude in feite geïnstitutionaliseerd was. In de loop van de 18e eeuw maakt men een nauwkeurige inventaris op van al deze gebieden en gaat men onderhandelen over de uitwisseling van sommige ervan om tot een overzichtelijke grens te komen, meestal om redenen van strategische aard. En juist als deze onderhandelingen tot bevredigende resultaten hebben geleid, breekt de Franse Revolutie uit, gevolgd door de integratie van de Zuidelijke Nederlanden in Frankrijk, waardoor deze grens wordt afgeschaft. Na dit intermezzo worden de onderhandelingen in 1814-1815 opnieuw aangevat, maar in een gewijzigde kontekst - alle feodale enklaves zijn immers van de kaart geveegd - en in 1820 zijn de laatste meningsverschillen over de afbakening van de grenslijn overwonnen en wordt de grens definitief omschreven en zelfs visueel aangeduid door het plaatsen van grenspalen. Deze grenslijn heeft in de eerste plaats een strategische betekenis, zij eerbiedigt het glacis van de versterkte steden zoals Rijsel of Maubeuge, en aan onze kant de z.g. Barrièresteden zoals leper of Doornik. In de loop van de 19e en de 20e eeuw gaat de strategische betekenis van deze grenslijn geleidelijk verloren, door de evolutie van het militair bedrijf, maar ook om politieke redenen: de verplichte neutraliteit van België, en na 1918, het Frans-Belgisch Militair akkoord. Het failliet van de Maginotlinie in 1940 herleidde de strategische betekenis van deze grenslijn tot nul.
Geheel anders evolueert de ekonomische betekenis van de grenslijn. Deze neemt steeds toe, als gevolg van het toenemende ekonomisch protektionisme aan Franse zijde. Dit roept een steeds omvangrijker politioneel toezicht in het leven - het douanekorps - maar ook specifiek ekonomische aktiviteiten zoals douaneagentschappen, wisselagentschappen en plaatselijke kleinhandel. Het vestigen of verplaatsen van een tolkantoor heeft niet alleen een onmiddellijke weerslag op het plaatselijk ekonomische leven, het heeft ook zijn weerslag op het internationaal goederenverkeer dat slechts via welbepaalde punten een land binnen kan. Ook brengt het politioneel toezicht op de grenslijn voorschriften met zich mee in verband met de bouw van woningen en bedrijven. Aldus wordt het landschap zelf gewijzigd door een administratieve scheidingslijn. Een administratieve scheidingslijn die ook een politieke en een juridische scheidingslijn is, die beide landen noopt tot het afsluten van bilaterale akkoorden bijvoorbeeld wat betreft de handhaving van de orde (uitlevering van deserteurs, misdadigers, bedelaars, etc.) en die in periodes van militaire spanningen de oorzaak kunnen zijn van grensincidenten met de politieke gevolgen die men er soms aan wil geven. Tussen Frankrijk en België is het nooit tot ernstige grenskonflikten gekomen. De meeste wrijvingen tussen beide staten vonden hun oorsprong in het gebruik of de verbetering van internationale waterlopen, en de ontginning van ondergrondse water- of steenkoollagen, omdat hierbij ekonomische belangen rechtstreeks betrokken zijn.
Ekonomische belangen die aan de basis liggen van het fenomeen dat in het tweede deel behandelt wordt: ‘L'influence de la frontière sur l'orientation des courants de circulation’. Sinds het bestaan van de grenslijn worden in Frankrijk de wegen
| |
| |
van deze grens afgebogen. Dit geldt niet alleen voor de landwegen, maar ook voor de spoorwegen - die allen dateren van na het ontstaan van de grens - en de kanalen. De nieuwe wegen die worden aangelegd lopen ofwel van de grens naar Parijs, ofwel parallel met de grens, om de Oostfranse industriebekkens met de Noordfranse industriebekkens en de haven van Duinkerke te verbinden. De wegen die de grens kruisen worden moedwillig verwaarloosd, op enkele noodzakelijke uitzonderingen na. Men komt niet tot een overeenkomst wat de kanalisering of het gabarit van de waterwegen betreft, die de grens kruisen, men laat de besprekingen voor de noodzakelijke verbindingen van de respektieve autowegennetten aanslepen, en men draagt er zorg voor het internationaal treinverkeer zo slordig te koordineren dat zelfs de meest geduldige Brit, die niet over Parijs naar het Euro- | |
| |
pese binnenland wil reizen, de Franse kanaalhavens liever vermijdt. De evolutie van de jongste jaren heeft deze tendens nog verscherpt. De enkele verbindingen die tussen het Franse en het Belgische autowegennet moeizaam gerealiseerd werden, verminderen het verkeer op de sekundaire grenswegen, en het vervangen van de buurtspoorwegen door autobusdiensten heeft het aantal grensovergangen drastisch verminderd. De elektrifikatie van de spoorwegen vormt een duidelijke illustratie van de centripetale organisatie van het verkeer, terwijl de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog een uitstekende verbinding van Kales met Berlijn, via Brussel hadden gerealiseerd - de Mitropa - wat bewijst dat er technisch geen problemen zijn voor een dergelijke realisatie. Zelfs het luchtverkeer wordt bemoeilijkt. De auteur wijst erop hoe de helikopterverbinding Brussel-Rijsel in 1960 bezweken is voor een versnelling van het treinverkeer Brussel-Parijs en de konkurrentie van de luchtverbindingen Londen-Rijsel-Lyon en Nice.
Aldus worden de verbindingen tussen beide landen materieel tot een gering aantal herleid wat het mogelijk maakt een efficiënte kontrole uit te oefenen op het verkeer dat over deze punten loopt, en aldus dit verkeer te moduleren met behulp van allerhande reglementeringen, voorschriften en tariferingen voor de goederen. De kontrole die aldus uitgeoefend wordt op het internationaal transitverkeer, en op het transitverkeer van Franse goederen via België van het ene gewest van Frankrijk naar het andere, is een element in de internationale konkurrentie.
Een bijzonder belangrijke plaats in de geschiedenis van het goederenverkeer tussen beide landen nemen de Noordzeehavens in. De auteur geeft een heel uitvoerig overzicht van de geschiedenis en de opgang van de haven van Duinkerke en de onderlinge konkurrentie tussen deze en de Belgische Noordzeehavens. Hij toont aan hoe de haven van Duinkerke essentieel afhankelijk is van het bestaan van de Frans-Belgische grens, en hoe de natuurlijke afvoerwegen voor de Noorden Oostfranse industriebekkens, die over de drie grote stromen naar het Noorden liepen, in de loop van de 19e eeuw afgebogen werden naar Duinkerke, soms tegen de wens en de belangen van de industriëlen in. De recente opgang van Duinkerke is vooral te danken aan de vestiging van petrochemische nijverheden. Als haven voor goederenverkeer van en naar Frankrijk, wordt zij geëvenaard door de haven van Antwerpen, die de gunst geniet van de Oostfranse industriebekkens, mede dank zij de goedkopere transportmogelijkheden en de lagere bedrijfslasten, - omdat de haven van Antwerpen een nationale onderneming is, terwijl de haven van Duinkerke zich zelf moet bedruipen met steun van de Franse overheid. Men voelt zeer duidelijk in deze bladzijden hoe het centraal Franse bestuur voor een dilemma geplaatst is. Zij moet kiezen tussen de belangen en de invloed die uitgaat van de Rijselse industriële milieus, en de belangen van de Oostfranse industriebekkens. Typerend is wel het feit dat na de Eerste Wereldoorlog, ondanks het verzet van de Noordfranse milieus, door het centrale bestuur een bijzonder regime in het leven geroepen werd voor het goederenverkeer tussen Straatsburg en Antwerpen. De haven van Straatsburg werd gelijkgesteld met een zeehaven. Op de goederen die er vanuit Antwerpen ingevoerd werden, wogen
| |
| |
niet dezelfde lasten als op de goederen die via het vaste land werden ingevoerd. Daarbij weet de auteur ons nog te vertellen dat aktueel de belangstelling van het centraal bestuur in Frankrijk meer uitgaat naar de havens van Fos-sur-Mer en Le Havre dan naar Duinkerke. De centripetale organisatie van het Franse wegenen spoorwegennet, en de bijzondere voorschriften op het verkeer van buitenlandse autobussen spelen in het nadeel van de Franse kusthavens voor het toeristisch transitverkeer tussen Engeland en het Europese binnenland. Hier spannen de Belgische kusthavens de kroon, maar de geplande bouw van de Kanaaltunnel zou daarin grondige wijzigingen kunnen brengen in het voordeel van Frankrijk.
| |
| |
In de twee volgende hoofdstukken beschrijft de auteur de evolutie van de Franse en Belgische douane- en monetaire politiek en de weerslag hiervan op enkele specifieke domeinen: het verkeer van steenkool, vlas, ijzererts, enz. De geschiedenis van de invoer van Belgische steenkool in Frankrijk is leerzaam ook voor hedendaagse toestanden. Gedurende de eerste helft van de 19e eeuw wordt de Franse markt gedomineerd door de Belgische steenkool, hoofdzakelijk uit de Borinage. Vanaf de jaren vijftig komt hierin verandering. De invoer uit België stagneert, maar de invoer uit Engeland en later uit Duitsland en de eigen Franse produktie wordt vervijfvoudigd. ‘Les modifications apportées au regime douanier français particulièrement la fin du système des zones en 1860-1864, l'amélioration des transports et la refonte des tarifs ferroviaires ont fait perdre aux fournisseurs belges le rôle privilégié qu'ils détenaient auparavant’ (p. 116). Het aanvankelijk sukses van de Belgische steenkool in Frankrijk heeft echter een dubbel gevolg: enerzijds de snelle opbloei van de industriebekkens in de streek van Rijsel, de Samber, de Franse Ardennen en Longwy, die rechtstreekse konkurrenten waren voor België; maar anderzijds wordt in de Borinage geen industrie ingeplant om ter plaatse de gewonnen steenkool te verbruiken, zoals dat wel het geval was in de streken van Luik en Charleroi, waarvan de steenkool niet zo gewild was in het buitenland. Op lange termijn is deze uitvoer van steenkool voor België op dubbele wijze nadelig geweest!
In zijn derde deel behandelt Lentacker ‘L'influence de la frontière sur la circulation des capitaux et l'implantation des entreprises’. Allereerst geeft hij een gedetailleerd overzicht van de Franse industriële vestigingen in België. Zij dateren nagenoeg allemaal uit de 20e eeuw en zijn een gevolg van de fiskale lasten die in België minder zwaar drukten dan in Frankrijk, een gunstige wisselkoers van de Franse frank, en voor sommige industrieën het feit dat een aantal Franse maatregelen de arbeiders buiten de Franse grenzen hielden. De belangrijkste Franse inplantingen in België situeren zich in de textielnijverheid, de oprichting van grootwarenhuizen, die nagenoeg allemaal van Franse oorsprong zijn en nog steeds hoofdzakelijk in Franse handen, en tenslotte het bankwezen, waar de Franse en Belgische belangen in beide landen nauw verstrengeld zijn. De auteur beschrijft stuk voor stuk de Belgische ondernemingen met Frans kapitaal. Voorwaar een leerzame beschrijving vooral nu de betekenis van de multinationals voor iedereen duidelijk geworden is. In het bankwezen zijn de oudste Belgische investeringen in Frankrijk aan te wijzen. Deze investeringen hebben zich toegespitst op de uitbouw van de Franse spoorwegen, buurtspoorwegen en stedelijke tramnetten, met als één van de spektakulairste realisaties de Metro van Parijs door Baron Empain. Daarnaast is het Belgisch kapitaal in Frankrijk vooral geïnteresseerd in elektriciteits- en gasbedrijven. Het is de groep Empain die het leeuwenaandeel heeft in al deze ondernemingen. Baron Empain was een vertrouwensman van Leopold II en koning Albert, maar over de financiële inbreng van het Belgische koningshuis in Franse of Belgische ondernemingen weet ook Firmin Lentacker ons niets te vertellen.
Het vierde deel van dit werk is gewijd aan ‘L'influence de la frontière sur les migra- | |
| |
tions humaine s’. Achtereenvolgens worden de tijdelijke emigratie van Belgen naar het Franse platteland (de seizoenarbeiders) en de vestiging van Vlaamse boeren in Frankrijk geanalyseerd, de uitwijking van Belgische arbeiders naar de Franse steden, en de pendel- en grensarbeid. De auteur steunt hierbij hoofdzakelijk op Franse bronnen en zijn opzoekingen bevestigen helemaal de vaststellingen die wijzelf hebben kunnen doen aan de hand van Belgische bronnen, in ons boek Van Vlaskutser tot Franschman, voorzover het de 19e eeuw betreft, en voor de latere periode de studies van O. Vanneste en J. Theys in de reeks van het Westvlaams Economisch Studiebureau. De auteur gaat echter verder
| |
| |
dan al deze studies, hij behandelt niet alleen het vertrek uit België, maar ook het lot en de invloed van deze Belgische immigranten in Frankrijk en de reakties van de Franse bevolking. Op enkele preciese punten vullen de opzoekingen van Lentacker onze eigen opzoekingen aan of korrigeren ze. Zo bijvoorbeeld kan hij bewijzen dat de emigratie van Belgische seizoenarbeiders naar Frankrijk begonnen is ten tijde van het keizerrijk en wel in eerste instantie vanuit de streken van Doornik en Bergen, naar de streek van Parijs. In Vlaanderen blijkt de seizoenarbeid in die tijd hoofdzakelijk gericht op Nederland. De scheiding van België en Nederland zal hierop dus ook zijn weerslag gehad hebben, los van het feit dat de ekonomische krisis die erop volgde aanleiding gaf tot tijdelijke en definitieve emigratie van vooral tekstielarbeiders naar Noord-Frankrijk. De opeenvolgende krisissen in de vlasnijverheid en de landbouw doen het aantal Vlaamse landbouwarbeiders die naar Frankrijk uitwijken toenemen. De auteur toont herhaaldelijk aan hoe de Belgische arbeiders in Frankrijk aangewend werden om stakingen te breken of loon- of werkeisen van de Franse arbeiders de kop in te drukken. Vanzelfsprekend volgden hieruit, en zeer vroeg reeds, sociale moeilijkheden en manifestaties van xenofobie die wel eens tot politieke spanningen tussen beide landen konden leiden.
Belangrijk zijn de gegevens die de auteur heeft bijeengebracht over de invloed van de Gentse socialisten, via de grens- en pendelarbeiders op het Franse arbeidersmilieu in het Noorden en van daaruit in heel Frankrijk, waar de syndikale organisatie veel minder ontwikkeld was dan in België; en over de rechtstreekse tussenkomsten van Edouard Anseele bij de oprichting van arbeiderssyndikaten en cooperatieven tijdens bijeenkomsten op de grens.
Na een uitvoerige behandeling van de Belgische inwijkelingen in Frankrijk schetst Lentacker de weinig omvangrijke Franse inwijking in België, die zich hoofdzakelijk tot Brussel en Wallonië beperkt. In de loop van de 19e en de 20e eeuw was België een uitgelezen aziel voor Franse politieke vluchtelingen - van Victor Hugo tot leden van de O.A.S. -, en door de wet verboden kloosterorden die bij ons allemaal aan onderwijs deden en aldus onvrijwillig een rol gespeeld hebben in de geschiedenis van Vlaanderen. Het is wel tekenend dat de Fransen in België, in tegenstelling tot de Belgen in Frankrijk, zorgvuldig elke assimilatie met de plaatselijke bevolking vermijden. Zij blijven Fransen.
In het vijfde en laatste deel ‘La frontière et l'aménagement régional’ geeft de auteur allereerst een synteze van wat als een rode draad door het hele boek loopt: de rol van spelbreker die deze grens voor de normale evolutie van de grensstreek gespeeld heeft. Daarop volgt een korte schets van de toekomstperspektieven voor deze streek, die, in het kader van de Europese integratie, zeker op papier, minder last van de grens zou moeten ondervinden. Herhaaldelijk heeft de auteur in zijn behandeling van de verschillende facetten van zijn onderwerp de ‘Europese perspektieven’ aangeraakt. Hier gaat hij er dieper op in om aan te stippen hoe ook in de toekomst deze grens de normale evolutie van het ene grote ekonomisch gebied dat zich uitstrekt van Rijsel tot Antwerpen in de weg zal staan. ‘La divergence inévitable
| |
| |
des conceptions et des objectifs entre deux Etats “étrangers” l'un à l'autre tient à des intérêts supérieurs qui ne peuvent être les mêmes et donne à leur frontière commune le caractère d'une ligne d'affrontement relevant de la responsabilité nationale’ (p. 298). Voor de nijverheid zelf levert het vervlakken van de grens niet een onmiddellijk gevaar op. De diversifikatie die zich sinds 1930 aan de Belgische zijde van de grens heeft voorgedaan in de industrie - terwijl aan Franse zijde het 19e-eeuwse patroon voortgezet werd - heeft het tot op heden de industriëlen aan beide zijden van de grens mogelijk gemaakt de vestiging van de Europese markt zonder noemenswaardige nadelen te ondergaan (p. 26). Het is vooral in de havenmilieu's van Duinkerke dat er zeer nadrukkelijke reserves worden geformuleerd tegen de Europese eenmaking. In 1966 verklaarde de voorzitter van de Duinkerkse Handelskamer: ‘L'entrée dans le Marché Commun ne paraît pouvoir se faire qu'à pas mesurés... Tant que les handicaps continueront de fausser la concurrence, les Dunkerquois seront Français avant d'être Européens’ (p. 76). Een uitlating die in de laatste weken en maanden blijkbaar sommige Europese partners heeft geïnspireerd!
De studie van Lentacker is, wat de reële kansen van de Europese eenmaking betreft, niet zeer hoopgevend. Men ontkomt niet aan de indruk dat terwijl er op politiek vlak druk gepraat wordt over Europese eenmaking, op ekonomisch vlak, en in alle stilte, de nodige maatregelen getroffen worden om het toezicht op het goederenverkeer aan de grenzen te verscherpen, de uitvoer van de eigen produkten naar de Europese partners te verhogen en de invoer van hun produkten met zeer veel hoffelijkheid te bemoeilijken. De ekonomische struktuurplannen die aan beide zijden van de grens worden uitgewerkt zijn van die aard dat zij een onderlinge koördinatie uitsluiten en de grens als ekonomische barrière blijvend bestendigen.
Het boek van Firmin Lentacker is een tesis waarmee de auteur het agregaat Hoger Onderwijs behaalde. Het heeft alle voor- en alle nadelen van een tesis. Voordelen: een uitvoerig en grondig gedokumenteerd betoog met een hele reeks boeiende kaarten en enkele frappante foto's geïllustreerd. Nadelen: een analytische behandeling van het onderwerp, waarbij het soms moeilijk wordt uit de vele nauwkeurige details de grote lijnen van het betoog vast te houden. De struktuur van het vierde deel: de opeenvolgende behandeling van de verschillende kategorieën Belgische immigranten in Frankrijk, verplicht de auteur tot herhalingen bij het beschrijven van de toestanden waarin die kategorieën leefden (de verklaring voor de fluktuaties in de emigratie, de manifestaties van xenofobie, de tussenkomsten van de Gentse socialisten, etc.), die door een andere meer syntetische indeling vermeden hadden kunnen worden. Ook is het werk terzelfdertijd ruimer en enger opgevat dan de ongelukkig geformuleerde ondertitel laat vermoeden. Ruimer, omdat de auteur de verhouding van de gehele Belgische industrie ten opzichte van de Franse behandelt, en niet alleen de industrie in de grensstreek. Enger omdat een aantal aspekten van deze grensstreek niet behandeld worden - de auteur wijst er zelf op in zijn inleiding -: de kulturele aspekten komen nagenoeg niet aan bod, en de weerslag van deze grens op het
| |
| |
dagelijkse leven, op de toch wel zeer speciale mentaliteit van de bevolking, wordt nooit vernoemd. Dit is geen verwijt, gewoon een vaststelling. Ook zal het niemand verwonderen dat deze studie door een Fransman geschreven aan de hand van hoofdzakelijk Franse bronnen, het onderwerp vanuit een Frans standpunt benadert, met nadruk op de toestanden in het Département du Nord, dat overigens wel het belangrijkste departement langs de grens is.
Dit werk is zeker een kapitale studie voor de kennis van de Belgische ekonomische geschiedenis. Want hier vinden wij duidelijk bewezen hoe afhankelijk een klein land is van zijn grote buurman. De betrekkingen mogen dan al vriendelijk en zelfs hartelijk zijn, zij worden gedomineerd en bepaald door de grootste die ook de sterkste is. De geschiedenis van de betrekkingen tussen België en Frankrijk, is de geschiedenis van de Belgische reaktie op de Franse politiek, en dat zal wel niet alleen gelden voor de ekonomische politiek. Globaal genomen schijnt België van haar zuidergrens niet veel anders dan nadelen te hebben ondervonden. Het is dan ook begrijpelijk, en Lentacker wijst dit nadrukkelijk aan, dat de Europese perspektieven voor Vlaanderen gunstiger beloften inhouden dan voor het Franse Noorden, omdat zij het verdwijnen van deze grens moeten meebrengen. Moeten meebrengen? In principe zouden moeten meebrengen. Maar het zijn slechts perspektieven...
La Frontière Franco-Belge. Etude géographique des effets d'une frontière internationale sur la vie des relations, door Firmin Lentacker, agrégé de l'Université. Docteur ès Lettres et Sciences Humaines. 460 blz. kwarto, met kaarten en foto's. Rijsel, 1974. |
|