Ons Erfdeel. Jaargang 17
(1974)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 349]
| |
verzuiling, ontzuiling, verzuiling in belgiëjaak billiet Gedurende de jaren zestig zagen sommigen in België en in Nederland de toenemende ‘ontzuilingsmentaliteit’ als een voorbode van een naderende ontzuiling van maatschappelijke strukturen. Vandaar de verwondering - en hier en daar zelfs teleurstelling - toen zij vaststelden, dat de verzuildheid steviger is dan zij dachten en dat de zuilen niet door een veranderde mentaliteit alleen aangetast kunnen worden. Sommigen stellen zich dan ook de vraag hoe dat komt. Rond deze vraag is dit artikel opgebouwd. | |
Ontzuilingsmentaliteit en verzuiling.Reeds in 1962 kwam J.P. Kruyt tot de konklusie dat de ontzuiling niet veel meer was dan een bezinning bij intellektuelen, met andere woorden, een louter ‘geestelijke’ doorbraakGa naar eind(1). Ook J. van Kemenade kwam in zijn onderzoek over de deelname aan en de verwachtingen tegenover het katoliek onderwijs tot de slotsom dat een dalende behoefte aan eigen katolieke scholen, niet gepaard ging met een uittocht uit deze scholenGa naar eind(2). Eveneens in Nederland kwam J. Thurlings in 1971 tot de opmerkelijke vaststelling dat er wel een groeiende ontzuilingsmentaliteit is, maar dat - in tegenstelling tot wat men zou verwachten - de strukturele ontzuiling vooral plaats heeft in de organisaties die het nauwst bij de levensbeschouwing betrokken zijn (bijv. de deelname aan konfessionele jeugdbewegingen)Ga naar eind(3).
Men hoeft echter niet buiten België te gaan kijken om het voortbestaan van de zuilen te bewonderen. Een vluchtige analyse van enkele recente konflikten in kul- | |
[pagina 350]
| |
turele verenigingen en het tot stand komen van wetten, openbaart niet enkel een passief overleven van bestaande opdelingen, maar zelfs zeer aktieve pogingen om de levensbeschouwelijke breuklijnen relevant te houden bij het organiseren van allerlei aktiviteiten. Om het geheugen even op te frissen, geef ik het volgende lijstje van gebeurtenissen uit 1973: na een reeks moeilijkheden met enkele ‘linksen’ die een Alternatieve Werkgroep Davidsfonds organiseerden, bevestigde een vernieuwd Davidsfondsbestuur nog eens duidelijk het Vlaamskristelijk karakter van de verenigingGa naar eind(4); uit de Vlaamse Vereniging voor Letterkundigen vertrokken ‘vrijzinnigen’ om met eigen werkgroepen te startenGa naar eind(5); op de jubileumviering van het Katholiek Centrum voor Lektuurinformatie en Bibliotheekvoorziening werd de specifieke taak van de katolieke biblioteken benadrukt, konform overigens met een bisschoppelijke nota dienaangaandeGa naar eind(6); ‘pluralisme’ blijft nog steeds een woord dat in Antwerpse Universitaire middens een storm kan doen oplaaienGa naar eind(7); de nieuwe onderwijswet van 11 juli 1973 vernauwde de toegang voor ‘vrije’ diploma's tot het rijksonderwijs van één derde tot één vierde, en, zowel de kredietverhoging voor het rijksonderwijs als de ruimere subsidiëring van het vrij onderwijs, zorgden voor een veilige ‘gescheiden’ toekomst van de beide netten. Overigens gaat de voortdurende afname van de zondagsmis-praktijk nog niet gepaard met een daling van de participatie aan het katoliek onderwijsGa naar eind(8); in de politieke wereld tenslotte, bezint de C.V.P. zich - na de mislukte hergroeperingspogingen van Collard en Grootjans - ijverig over haar ‘kristelijke’ grondslagen en haar specifieke opstelling, daarbij de unieke kans benuttend die door de politieke aktualiteit van morele problemen geboden wordtGa naar eind(9). | |
Verzuiling en ontzuiling. Sociale definities van de werkelijkheid.Eigenlijk is het niet zomaar toegelaten om het etiket ‘verzuiling’ te gaan plakken op de opgesomde gebeurtenissen. Het is immers mijn bedoeling om bepaalde verschijnselen te begrijpen in al hun kompleksiteit, maar als men eenmaal als ‘waarnemer’ het koncept ‘verzuiling’ te voorschijn tovert, zit men onherroepelijk vast. De term ‘verzuiling’ heeft immers vooral opgang gemaakt in de kontekst van politieke satire en polemiekGa naar eind(10), en, ondanks de pogingen van talrijke sociologen heeft het woord ‘verzuiling’ zich nog steeds niet van alle blaam kunnen zuiveren. Een bewijs hiervoor zijn de inspanningen om een zachter woord ‘zuilvorming’ te lanceren, waarbij vooral gewezen wordt op de positieve aspekten van het verschijnselGa naar eind(11). Deze inspanningen gebeurden acht jaar, nadat ‘verzuiling’ tot sociologische vaktaal geworden was. Een nog beter en aktueler bewijs daarvoor, is de eenvoudige vaststelling dat niemand van degenen die bij de genoemde gebeurtenissen betrokken zijn, zonder blozen zou durven te beweren dat hij ‘verzuiling’ in de hand werkt, ook zij niet die door hun tegenstrevers verweten worden dit te doen.
Het enige wat men dan als socioloog kan doen, is gaan kijken in welke sociale kontekst en door wie de term ‘verzuiling’ gebruikt wordt, waarbij men zowel degenen die verwijten maken als degenen die verweten worden ‘doodernstig’ | |
[pagina 351]
| |
moet nemenGa naar eind(12). Een eerste vaststelling deed ik al, nl. dat niemand gezegd wil krijgen, dat hij een ‘verzuiler’ is. Hoe kan zoiets ook, wanneer van alle kanten beweerd wordt, dat het een ‘lelijke’ naam is. Een tweede vaststelling is, dat iedereen bij hoog en bij laag zweert bij ‘verheven’ bedoelingen. Dat zal wel waar zijn, al wordt het een beetje moeilijk, wanneer in naam van die verheven doelstellingen, wederzijds klappen worden uitgedeeld. Tenslotte wordt het nog ingewikkelder, wanneer de tegenstrevers elkaar ‘lage’ streken in de schoenen schuiven. Eens op dat punt gekomen en de regel in acht nemend dat men alle deelnemers aan het sociale leven ‘ernstig’ moet nemen, dringt zich de volgende konkluzie op: we hebben te maken met konfliktsituaties waarin de verschillende betrokkenen vanuit hun sociale positie en hun konkrete belangen (of verheven waarden) die te verdedigen vallen, de realiteit op verschillende wijze interpreteren en definiërenGa naar eind(13). Zo is ‘verzuiling’ één der mogelijke definities die door bepaalde betrokkenen gehanteerd wordt en waarmee ze een situatie definiëren die ze veranderd willen zien. Deze definitie bevat opvattingen en overtuigingen over wat ‘is’ en tegelijk een moreel oordeel over wat ‘goed’ of ‘slecht’ is. Sociologen spreken in dit verband soms van funkties en dysfunkties, maar dat kan men niet doen zonder het standpunt van de een of de ander in te nemenGa naar eind(14).
‘Ontzuiling’ is ook zo'n sociale definitie. ‘Ontzuiling’ en ‘verzuiling’ zijn programma's die groeperingen proberen te realiseren, al zij het vaak onder een of andere naam. De koncepten zelf zijn etiketten met een oordeel over het produkt dat men er mee wil bedekken. | |
Terug naar het uitgangspunt.Wellicht denkt de aandachtige lezer nu dat ik mij met deze stelling in een doodlopende straat begeven heb. In het begin werd immers de vraag gesteld, hoe het komt, dat de ‘verzuiling’ stand houdt ondanks een groeiende ontzuilingsmenmentaliteit. Is het nu nog mogelijk deze vraag te stellen - laat staan, te beantwoorden - nadat de relativiteit van het konceptenduo ‘verzuiling-ontzuiling’ werd aangetoond? Kan ik nog verder van ‘verzuiling’ spreken, wanneer slechts bepaalde kategorieën sociale actors dit doen, terwijl zij die dit niet doen evenzeer een sociaal feit zijn?
Ik meen dat de gestelde vraag toch te beantwoorden is, anders zou ik mij niet aan het schrijven gezet hebben - maar dan op een wijze die in het verlengde ligt van de ingeslagen weg. Bij het begin van dit artikel heb ik mij veilig gesteld door erop te wijzen dat ‘sommigen’ zich die vraag stellen. Daarom wil ik op de eerste plaats nagaan vanwaar die verwondering komt, m.a.w. de vraag als zodanig in haar sociale kontekst plaatsen. In tweede instantie wil ik aantonen dat die verwondering eigenlijk voortvloeit uit de betekenis die de vraagstellers in het woord ‘verzuiling’ zelf leggen. Dan pas zal ik pogen een antwoord op de vraag te geven door het leggen van enkele nieuwe aksenten in de inhoud van het woord ‘verzuiling’. Vooraf wil ik er echter de lezer voor waarschuwen dat het niet mogelijk is om als waarnemer buiten de samenleving te gaan staan. Men kan wel pogen de anderen ernstig te nemen maar de nieuwe | |
[pagina 352]
| |
definities die daaruit ontstaan kan men niet in eigen handen houden. | |
Verzuiling, een probleem?Wanneer een lerares uit het katoliek onderwijs na een echtscheiding niet meer in het onderwijs terecht kan, dan interpreteert zij haar situatie doorgaans niet in termen van ‘verzuiling’, hoewel zij natuurlijk wel beseft, dat haar moeilijkheden niet louter veroorzaakt worden door een ‘katoliek’ schoolbestuur maar evenzeer door een wettelijke regeling die haar kansen op een betrekking in het rijksonderwijs praktisch tot nul herleidt. Eigenlijk mag men niet zeggen dat ‘verzuiling’ een woord is dat in de meeste milieus over tafel rolt. Slechts weinigen formuleren maatschappelijke problemen in termen van verzuiling. Men kan het woord beluisteren in akademische kringen en bij studentenGa naar eind(15). Liberale en socialistische politici durven het wel eens te gebruiken, wanneer zij het einde van de verschillende schoolnetten in het vooruitzicht stellenGa naar eind(16). Rond 1970 hadden sommigen CVP-jongeren er de mond van volGa naar eind(17) en in De Maand - De Nieuwe Maand zijn de pleidooien voor ‘ontzuiling’ een konstant gegevenGa naar eind(18). Al gaat het steeds om hetzelfde woord, toch zijn de achtergronden en bedoelingen steeds verschillend. Sommige niet-katolieke politici schijnen te suggereren dat alleen de katolieke bevolkingsgroep ‘verzuild’ kan zijn, omdat verzuiling steeds te maken zou hebben met een levensbeschouwing. De jonge ‘katolieke’ intellektuelen beroepen zich op een gewijzigde mentaliteit sinds het Concilie en de meesten van hen vinden ‘verzuiling’ achterhaald aangezien de sociaal-ekonomische tegenstellingen belangrijker geworden zijn dan de levensbeschouwelijke. Gemeenschappelijk voor allen is dat zij er weinig bij te verliezen hebben, wanneer door ontzuiling de CVP zou uiteenvallen, want van de BSP en de PVV wordt gezegd dat zij als geheel bij een nieuwe politieke formatie betrokken moeten worden en de jonge ‘katolieke’ intellektuelen hebben nog geen politieke machtGa naar eind(19)! In de akademische kringen hebben sommigen gepoogd het begrip bruikbaar te maken voor sociologische analyse. Dit is zo voor J. Van de Kerckhove en J. van Doorn die het verschijnsel benaderen vanuit de organisatiesociologieGa naar eind(20). J. Lijphart, L. Huyse en A. Van den Brande hanteren het concept in het kader van een politieke teorie van het pluralismeGa naar eind(21). Vooral bij hen zijn elementen te vinden voor een vruchtbare benadering van de werkelijkheid. Buiten deze is de meest voorkomende kern zowel bij sociologen als bij degenen die het woord hanteren in hun strijd voor ‘ontzuiling’, ‘het op levensbeschouwelijke basis organiseren van profane funkties’. Dit is het geval voor de begripsbepalingen van J. Kruyt, D. Moberg, J. van Kemenade en J. Thurlings, om slechts enkele belangrijke auteurs te noemenGa naar eind(22). Welnu, wanneer in het koncept ‘verzuiling’ de hoofdklemtoon gelegd wordt op het organiseren van ‘profane’ funkties op ‘godsdienstige’ (of levensbeschouwelijke) basis, dan is het onoverkomelijk dat valse verwachtingen gewekt worden, vooral wanneer daarbij de band gelegd wordt met het zogenaamd sekularisatieproces. ‘Sekularisatie’ - meer ideologie dan kategorie voor wetenschappelijke analyseGa naar eind(23) - wordt meestal omschreven als het zich onttrekken van ‘profa- | |
[pagina 353]
| |
ne’ funkties aan de godsdienstige en kerkelijke bevoogding. Aangezien men in dezelfde milieus waar ‘verzuiling’ in is, doorgaans overtuigd is van een onomkeerbare sekularisatie-trend, is het begrijpelijk dat ‘ontzuiling’ niet lang kàn uitblijven. Het ‘geloof’ in de sekularisatie geeft niet alleen een bepaalde visie op de samenleving maar evenzeer een rechtvaardiging voor de ontzuilingspogingen, immers, dat ‘profane’ funkties zich volgens hun eigen rationaliteit ontwikkelen wordt als legitiem ervaren. Daar nog religieuze normen tussenschuiven verschijnt dan als irrationeel. Bovendien heeft een schare teologen dit sekularisatie-geloof nog gesakraliseerd op de koop toeGa naar eind(24). De hele diskussie over Humanae Vitae is hier een treffend voorbeeld van: De mens is gerechtigd zelf zijn seksueel leven te bepalen want de eksklusieve band tussen seksuele daad en voortplanting is niet door God gewild; de huwelijksnormen worden opgesteld door de gehuwden zelf die te rade gaan bij andere deskundigen (dokters, psychologen, sociologen) in plaats van bij de kerkelijke overheid; met op de achtergrond nieuwe wijsgerige mensvisies bewijzen teologen vanuit de Schrift dat dit zo door God gewild is. Wie overtuigd is van de sekularisatie moet wel geloven in een naderende ontzuiling, wanneer verzuiling zou bestaan in het organiseren van ‘profane’ funkties op levensbeschouwelijke basis (24bis). Dit is de achtergrond van de verwondering die ontstaat wanneer allerlei symptomen op de stevigheid van de zuilen wijzen, terwijl anderzijds voldoende indikatoren voor een verderschrijdende ‘sekularisatie’ aanwezig zijn: de dalende mispraktijk; de uittredingen; het ontstaan van kritische groepen; het ter diskussie stellen van het kerkelijk gezag; het overtreden van kerkelijke normen zonder zich nog schuldig te voelen. J. Thurlings baseert zelfs zijn verklaring van het feit dat de zuilen stand houden terwijl de direkt levensbeschouwelijke organisaties afbrokkelen, op de sekularisatietese: ‘Als de katolieke levensbeschouwing zelf op de helling wordt gezet, zullen juist die zuilelementen worden aangetast welke aanvankelijk met deze levensbeschouwing de grootste affiniteit vertoonden’Ga naar eind(25). | |
Op zoek naar andere antwoorden.Tot nu toe heb ik proberen aan te tonen, dat de verwondering die het verderbestaan der ‘verzuiling’ opwekt, op de eerste plaats ontstaat uit de wijze waarop het verschijnsel gedefinieerd wordt. Wanneer men het onderscheid tussen ‘profane’ en ‘levensbeschouwelijke’ funkties blijft aanhouden, dan is het zelfs mogelijk een antwoord op onze aanvangsvraag te geven zoals J. Thurlings dit doet. Maar dit antwoord voldoet niet helemaal in zoverre het suggereert, dat de niet zo direkt levensbeschouwelijke aktiviteiten en organisaties wel zullen volgen in de ontzuilingsmolen. Daar ben ik echter niet zo zeker van. Daarom wil ik een ander antwoord uitwerken op de vraag naar de redenen van de stevigheid der zuilen. Mijn antwoord zal vooral bestaan in het wijzen op elementen die degenen die het begrip ‘verzuiling’ hanteren, meestal over het hoofd zien. Dit antwoord zal vooral bestaan in het doordenken en trekken van konsekwenties uit hypotesen en beschouwingen die te vinden zijn bij verschillende auteurs. | |
[pagina 354]
| |
1. Kritiek op de koncentrische kringen.De begripsbepalingen van ‘verzuiling’ die uitgaan van het onderscheid tussen ‘profaan’ en ‘religieus’ versluieren méér van de onderliggende werkelijkheid dan ze openbaren. Daarmee wil ik niet zeggen dat er geen onderscheid bestaat tussen het ‘profane’ en het ‘godsdienstige’, maar ik meen, dat dit geen absoluut en universeel onderscheid is dat als sociologisch uitgangspunt gebruikt kan worden. Al naar de posities die in de samenleving ingenomen worden, definiëren de betrokkenen op verschillende wijzen wat ‘religieus’ en wat ‘profaan’ is. Het gaat hier m.a.w. om een sociaal onderscheid. Wanneer men dit onderscheid a priori als een evident vertrekpunt neemt, dan gaat men voorbij aan de boeiende vaststelling dat sommigen een bepaalde funktie (bijv. het onderwjis) ‘profaan’ noemen, terwijl anderen diezelfde funktie in de godsdienstige invloedsfeer willen houdenGa naar eind(26). Door wie, op welke wijze en in welke situaties over profane en religieuse funkties gesproken wordt, zijn de aanvangsvragen voor elk onderzoek. Wanneer men dit reeds vooraf in zijn definitie van ‘verzuiling’ heeft vastgelegd, blijft een deel van de sociale werkelijkheid buiten bevraging. Dit is duidelijk het geval voor het spreken over maatschappelijke funkties in termen van koncentrische cirkels, zoals J. Kruyt en J. Thurlings dit doenGa naar eind(27). De kern van de koncentrische cirkels zou bestaan uit de direkt kerkelijke organisaties en godsdienstige aktiviteiten; de tweede kring bestaat uit die aktiviteiten die nog veel met de levensbeschouwing te maken hebben, zoals onderwijs en diakonaal-charitatieve diensten; op de buitenste kring situeren zich de funkties en organisaties die nauwelijks of geen affiniteit meer met de levensbeschouwing vertonen (vakbonden, politieke partijen, sportverenigingen). De vraag blijft natuurlijk wie bepaalt wat wel en wat niet met de levensbeschouwing te maken heeft. Het antwoord is dat de sociale actors zelf dit op uiteenlopende wijzen doen. In zoverre men deze kringen als uitgangspunt neemt, heeft men dus reeds een standpunt ingenomen. Impliciet schuilt achter deze voorstelling de opvatting dat ‘verzuild’ onderwijs er nog mee door kan, maar dat politieke partijen en sportverenigingen op levensbeschouwelijke basis, uit den boze zijn. Nochtans is het zo, dat sommige sociale actors beweren dat politiek (de buitenste kring) niet los te maken is van de levensbeschouwing, waarbij het een beleidsvraag blijft of men zich hiervoor in een eigen partij moet terugtrekkenGa naar eind(28). Anderen menen zelfs dat het onderwijs (de tweede kring) autonoom moet staan van godsdienst en Kerk omdat dit een ‘zuiver profane’ aangelegenheid is. Men zou zelfs verder kunnen gaan en stellen dat de zuiver ‘religieuze’ aktiviteiten (de kern) niet voor iedereen en in alle situaties een godsdienstige betekenis hebben (bijv. het ‘Te Deum’ op 21 juli), terwijl hetgeen sommigen geneigd zijn zuiver ‘profaan’ te noemen voor anderen een religieuze inhoud heeft (bijv. yoga-kultuur voor sommigen), Men moet m.a.w. uitgaan van de betekenissen die de handelende mensen zelf aan hun gedrag en aan de maatschappelijke funkties toekennen. | |
2. Een dynamische benadering.Verder bouwend op deze redenering komt men tot een meer dynamische benadering van het verschijnsel ‘verzuiling’. Dan wordt het immers mogelijk om | |
[pagina 355]
| |
te zien dat de verzuildheid geen gestolde gegevenheid is die aan het menselijk handelen ontsnapt, maar dat de ‘zuilen’ voortdurend in stand gehouden worden door het konkreet menselijk handelen in dagelijkse situatiesGa naar eind(29). Zo is bijvoorbeeld het katoliek onderwijsnet ontstaan doordat één der mogelijke definities het tijdens de eerste schoolstrijd gehaald heeft op de tegendefinitie die de liberalen hadden gerealiseerd in de onderwijswet van 1879Ga naar eind(30). Daardoor zijn harde strukturen ontstaan waarin talloze belangen verweven liggen en waardoor de aktuele definities van de voorstanders van het katoliek onderwijs deels bepaald worden, waaraan deze definities bovendien hun kracht te danken hebben. Als een sociale definitie zich eenmaal uitgekristalliseerd heeft in een organisatiestruktuur, in honderden schoolgebouwen en in de loopbaan van tienduizenden leerkrachten, is ze niet zomaar omver te praten door degenen die nieuwe definities lanceren. Wanneer men de samenleving beschouwt als een gebeuren dat voortdurend in stand gehouden, afgebroken en gekonstrueerd wordt, verschuift de aandacht van het onderzoek van het tellen der deelnemers en verzuilde organisaties, naar de strijd tussen verzuilers en ontzuilers die hun definities pogen te realiseren. Dan gaat men zich vooral afvragen welke processen daarbij spelen en wie de macht heeft om zijn definities door te drukken zodat ze ‘werkelijkheid’ worden. Hiermee wil ik niet beweren dat de struktuuranalyse van Kruyt waardeloos zou zijn, integendeelGa naar eind(31). | |
3. Verzuiling en ‘verpolitieking’.De verschillende auteurs die de ‘verzuiling’ in België behandelen, benadrukken de betekenis van de nationale politieke partijenGa naar eind(32). Volgens J.B. De Clercq fungeert de politieke partij als ‘laatste referentiegroep’ en geeft het kriterium van de politieke kleur in velerlei niet-politieke oordelen en waarderingen de doorslagGa naar eind(33). Daarom spreekt L. Huyse van ‘verpolitieking’ als vervangwoord voor ‘verzuiling’Ga naar eind(34). Ook de auteurs van La décision politique en Belgique wijzen op dit verschijnsel. De CVP verschijnt in de ogen van het merendeel der katolieken als de projektie op politiek vlak van de visie op mens en samenleving, ze treedt naar voren als politieke garantie van de institutionele konstruktie waarin de katolieke ‘wereld’ gestalte krijgt (bijv. door de verdediging van onderwijsbelangen), en tenslotte verschijnt de CVP als de politieke stem van de sociale geledingen waaruit de katolieke bevolkingsgroep is samengesteld. In de socialistische ‘wereld’ zou de partij van nog groter belang zijn, omdat zij daar naast mantelorganisatie ook de ultieme referentiepool is. Dit zou ook het geval zijn voor de liberale ‘wereld’Ga naar eind(35). Natuurlijk moet dit alles genuanceerd worden in het licht van de grote vooruitgang van de Volksunie gedurende de jaren zestig en door het overlopen van een deel van de katolieke burgerij naar de PVV sinds 1961. Daardoor horen de katolieken niet meer zo éénduidig thuis in één politieke partij. Dit zou wel eens als voornaamste resultaat kunnen hebben dat de brute politieke belangen een nog voornamere rol gaan spelen en dat de levensbeschouwing een ‘ideologie’ ter rechtvaardiging van politieke en sociale strukturen wordtGa naar eind(36). Dit is uiteraard slechts een hypotese. Wel kan men vaststellen dat de Volksunie reeds een plaatsje naast de anderen | |
[pagina 356]
| |
heeft gekregen in de beheerraden van BRT, Universitaire instelling Antwerpen en Universitair Centrum LimburgGa naar eind(37). Om het met de woorden van L. Huyse te zeggen: ‘Wie op zoek gaat naar de machtsgroepen in de Belgische politiek, zal op vele plaatsen, ook waar hij het niet verwacht, de politieke partijen ontmoeten. In de drang van de zuilen om, dank zij een partijpolitieke koepel, eenheid en koherentie te verwezenlijken, is de partijpolitisering van België ontstaan’. We zouden er aan kunnen toevoegen dat partijpolitieke belangen nog moeilijker te doorbreken zijn dan levensbeschouwelijke opties. Wanneer echter de politieke partij het bindingselement van de zuilen uitmaakt, dan moeten ze vooral dààr aangetast worden (indien men tenminste hun ontmanteling wil). Andere belangenkomponenten die de ‘verzuiling’ stabiel houden, zijn: de politieke benoemingen in overheidsdienstGa naar eind(38); het uitkeren van subsidies aan kulturele en sociale organisaties via zuilkanalen, waardoor men verplicht is ‘kleur te bekennen’ ook al is die kleur er niet; tenslotte de tewerkstelling van duizenden personeelsleden in verzuilde organisaties. Wiens brood men eet, diens... Misschien heb ik bij sommigen kwaad bloed gezet, omdat het aaneenkoppelen van politiek en ‘verzuiling’ ook degenen ‘verzuild’ dreigt te noemen die niets met godsdienst te maken willen hebben en die ‘verzuiling’ voortdurend afwijzen. Ik durfde dit niettemin aan, omdat sommigen van hun eigen ‘wereld’ dit reeds vóór mij hebben gedaanGa naar eind(39). Bovendien wil ik mijn ‘slechte’ daad goed maken door hun een argument te geven waardoor ze zich kunnen vrijpleiten. Wanneer in een maatschappij één bevolkingsgroep zich organiseert rond een levensbeschouwing en wanneer dit met sukses gebeurt, dan ontneemt men daardoor aan de anderen de kans om ‘algemeen’ en ‘open’ voor iedereen te zijn. Wanneer bijvoorbeeld alle katolieken in het katoliek onderwijs zouden terechtkomen, dan telt het officieel onderwijs ook geen katolieken meer ‘ondanks alle goede voornemens’. | |
4. Zuilen als netwerken van sociale relaties en subkulturen.Zo zijn we aan de laatste reden gekomen waarom de ‘ontzuiling’ niet voor morgen is. In de meeste omschrijvingen van ‘verzuiling’ wordt naast ‘het organiseren van profane funkties op levensbeschouwelijke basis’, ook het gevolg daarvan aangegeven. Er vormen zich namelijk clusters van relatief geïntegreerde bevolkingsgroepen waardoor de kulturele heterogeniteit geïnstitutionaliseerd wordt door het ontstaan van kompleksen van organisaties die inwendig samenhangende en uitwendig gescheiden gehelen vormenGa naar eind(40). Dit element van groepsbinding en sociale relaties vind ik uitermate belangrijk voor de stevigheid van de zuilen. Toch zou hier vooral de nadruk gelegd moeten worden op het niveau van de dagelijkse formele en informele relaties. Hoewel J.P. Kruyt dit aspekt uitvoerig heeft beschreven in zijn eerste artikel over ‘verzuiling’Ga naar eind(41) is hieraan nadien onvoldoende aandacht besteed in het empirisch onderzoek dat overwegend georiënteerd was op het makro-niveau (de zuilen op nationaal vlak). Daardoor is hetgeen volgt slechts een hypothese. Wanneer kinderen vanaf hun prille jeugd terechtkomen in onderscheiden organisa- | |
[pagina 357]
| |
ties dan heeft dit konsekwenties voor het kiezen van vrienden, en voor het trouwen, m.a.w. voor de informele relatienetwerken die men opbouwt. Verder nemen mensen geen deel aan ‘zuilen’ maar aan konkrete organisaties en diensten in het leefmilieu. Zo ontstaan in de plaatselijke samenleving netwerken van sociale relaties, waardoor men overwegend in kontakt komt met mensen van dezelfde ‘soort’. In deze organisaties en verenigingen heerst een eigen klimaat, een typische levensstijl en specifieke symbolenGa naar eind(42). Een zekere affiniteit tussen de ‘zuilen’ en sociale rang zou dit nog versterken. Zo vormen zich verschillende subkulturen. Het niet meer aanhangen van een bepaalde levensbeschouwing (geloofsafval), of het herformuleren ervan (in kerkkritische groepen) hoeft niet te impliceren dat men met de godsdienstige groep breekt, want dat zou veronderstellen dat men breekt met vrienden, kennissen en zijn milieu. Bij het afbreken van relaties en het veranderen van gewoonten en levensstijl is het over het algemeen lastiger om de eigen identiteit te bewaren dan bij het voor zichzelf bekennen dat normen en overtuigingen gewijzigd zijn. | |
Epiloog.Als besluit kan ik kort zijn. ‘Verzuiling’ en ‘ontzuiling’ zijn definities die in de samenleving op diverse wijzen gehanteerd worden. Daarom moet men zich als socioloog op de eerste plaats afvragen wie deze definities hanteert, op welke wijze dit gebeurt, en in welke sociale kontekst dit plaats heeft. De verwondering over de stevigheid van de zuilen en de vraag naar een verklaring voor het verderbestaan van die zuilen, stijgt al evenzeer op uit de sociale scène. Daarom moest deze vraag ook vooraf gesitueerd worden. Overigens is het mogelijk die vraag ernstig te nemen, maar dat moet gebeuren met alles wat in de samenleving plaats heeft. Ik heb gepoogd de gestelde vraag te beantwoorden. Daarbij ben ik mij ervan bewust zelf nieuwe definities gelanceerd of ondersteund te hebben. Hopelijk geven deze definities aan sommigen de mogelijkheid om in situaties aktief mee te spelen, zodat men ze niet als noodlot ervaart. |
|