Ons Erfdeel. Jaargang 17
(1974)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 325]
| |
[Nummer 3]nederlands als ontwikkelingshulpGa naar eind(1)s.c. van der ree ‘Ik had zo graag hun vertrouwen gewonnen met liefde en goedheid. Maar wanneer men iemands goedheid eist, is het geen goedheid meer als je begrijpt wat ik bedoel.’ Een van de talloze problemen, waar Indonesië als ontwikkelingsland momenteel mee worstelt, is een stukje erfenis uit de vooroorlogse periode, gevolg van het feit, dat in leidende kringen ooit het Nederlands als voertaal gebruikt is. Dit erfdeel vormt maar een splinterprobleempje met een minimum aan prioriteit temidden van de belangrijker zaken op ekonomisch en onderwijsgebied, waarmee we ons hier bezig moeten houden.
Toch blijkt, dat het z'n gevolgen heeft voor gebieden, waarvan enkele rechtstreeks van invloed zijn op Indonesië's welzijn, andere indirekt. En zo ontstond aan het eind van de zestiger jaren aan vele universiteiten de neiging, de studie van het Nederlands voor bepaalde groepen studenten verplicht te stellen, omdat die er toch niet omheen zouden kunnen. En aan de U.I., de Universitas Indonesia te Jakarta, werd eind 1969 zelfs een sektie Nederlands opgericht, tegenwoordig een onderdeel van de richting ‘Germaanse talen’. Naast de hoofdvakstudie is deze sektie belast met de verzorging van het Nederlands als bijvak (= bronnentaal) en als tweede taal (bij een doktoraalstudie in andere talenrichtingen) en de behartiging van een z.g. ‘pembina’-funktie, d.w.z. een voedster-funktie t.o.v. andere universiteiten in Indonesië, neerkomend op entamering en begeleiding van projekten Nederlands. De staf bestaat uit twee door Nederland uitgezon- | |
[pagina 326]
| |
den lektoren, één voor letterkunde en kultuur (Gerard Termorshuizen) en één voor taalvaardigheid en taalkunde (ik zelf), waaraan augustus a.s. een derde toegevoegd zal worden, één volunteer (een assisterende kandidaatstudent uit Nederland), vijf Indonesische docenten en een jaarlijks wisselend aantal ‘native speakers’ uit de Nederlandse gemeenschap voor een enkele overblijvende konversatieles, bij elkaar nogal een investering aan mankracht en pecunia dus.
De oprichting van de sektie is geschied binnen het kader van het Kultureel verdrag Indonesië-Nederland. In de praktijk blijkt dit door O. & W. in Nederland bekostigde projekt te funktioneren als een vrij normaal stuk ontwikkelingshulp, met alle problemen van dien dus. In dit artikel wil ik het hebben over Nederlands als ontwikkelingshulp, en wel vanuit de verschillende taken, die de sektie te vervullen heeft. | |
1. De achtergronden van de oprichting van een richting Nederlands.De sektie Nederlands aan de U.I. is geen novum, want van 1949 tot 1952 bestond er ook al één aan dezelfde universiteit. Hierover heeft Heeroma een onderhoudend stuk 't licht doen zienGa naar eind(2). De omstandigheden, die geleid hebben tot wederoprichting verschillen echter nogal, want nu ging het in de eerste plaats om praktische problemen t.a.v. het Nederlands als bronnentaal-probleem, die opgelost moesten worden.
Eigenaardig genoeg is van die omstandigheden reeds een eerste signaal te vinden in de schets, die Heeroma ons geeft, als hij vertelt over de gevolgen van de afschaffing van het Nederlands als wetenschapstaal; want, zo zegt hij ‘In 1950 (...) is het Nederlands als bestuurstaal en ook als onderwijstaal op de overheidsscholen radikaal afgeschaft’. Het wordt dan vervangen door EngelsGa naar eind(3). Deze abrupte overschakeling had als gevolg, dat studenten en scholieren voortaan waren aangewezen op die docenten, die nog wel Nederlands beheersten en dus de onbereikbaar geworden bronnen konden lezen. Zij boden de studenten die stof uit de bronnen vertaald aan, in de vorm van diktaten. Dit werd uit het hoofd geleerd. Dit is een bedenkelijke situatie (inmiddels reeds lang normaal geworden), want deze diktaatstudenten zouden later als docent evenmin naar de bronnen kunnen grijpen en alles uit de tweede hand blijven brengen; hùn studenten zouden als docent weer minder te bieden hebben, etc. met als gevolg een voortdurende denivellering van 't hoger onderwijs. 't Hoger onderwijs vormt een schakel in 't gehele onderwijsbestel, en verzwakking van 't één voert tot aftakeling van 't ander. We kunnen nu, achteraf, rustig stellen dat dat ook gebeurd is, maar moeten eraan toevoegen, dat er heel wat meer faktoren een rol spelen dan alleen de afschaffing van het Nederlands als wetenschapstaal. Een enkeling heeft dit gevaar onderkend.
Zo'n enkeling was bijv. Mohammed Said van de Taman Siswascholen, die hierop het Nederlands weer invoerde, maar die kon dat rustig doen, want het betrof geen overscheidsscholen. Verder is bekend dat in de boezem van de Indonesische regeringsinstanties een tijdlang het plan heeft bestaan om als overgangsmaatregel het Nederlands maar weer in te voeren als fakultatief vak voor die middelbare scholieren, welke 't bij de studie later | |
[pagina 327]
| |
nodig zouden hebben. Dit plan is geen werkelijkheid geworden en 't bleef dus uitsluitend bij Engels.
Daardoor kon de gesignaleerde ontwikkeling zich voortzetten en de gevolgen van deze breuk met een mede Nederlands-bepaald verleden zijn dan ook niet gering voor enkele takken van de wetenschap. En als Heeroma over de oprichting van de richting Nederlands in 1949 zegt: ‘Deze maatregel kwam zeker een kwart eeuw te laat om nog van invloed te kunnen zijn op de positie van het Nederlands in Indonesië’, dan miskent hij de realiteit, want in één bepaald relevant opzicht is de positie van het Nederlands helaas onaantastbaar, niet weg te denken uit Indonesië. Het is nl. zo, dat elke student, die duiken wil in een of ander historisch aspekt van zijn discipline, op bronnen in 't Nederlands stuit, want tot ± 1955 is de over Indonesië in dat land bedreven wetenschap vastgelegd in 't Nederlands, ook door Indonesische geleerden. En wanneer zo'n student zich totaal niet interesseert voor die historische aspekten, dan nog geldt voor een aantal disciplines, dat ze reeds aan de basis niet aan het Nederlands voorbij kunnen.
Dit geldt voor Rechten, want de Indonesische wetgeving is grotendeels gebaseerd op de vroegere Nederlandse en nog steeds van kracht is het grondwetsartikel, dat in alle gevallen waarvoor nog geen nieuwe Indonesische wetten gemaakt zijn, de oude Nederlandse gelden.
‘Vertalingen in het Indonesisch van het Burgerlijk wetboek en de wetboeken van Koophandel en Strafrecht zijn er wel, maar ze zijn of ondeugdelijk of onbegrijpelijk, indien men niet kan teruggrijpen op de originele tekst’Ga naar eind(4). Terminologisch is er geen eenheid, want de terminologie van de ene universiteit verschilt van de andere.
Een passieve beheersing van het Nederlands is ook onontbeerlijk voor de bestudering van de Indonesische geschiedenis, de Indonesische taal- en letterkunde, de Indonesische dialekten (Javaans, Soendaas, Bataks, etc.), het Arabisch, de Islamologie en de Kulturele Antropologie. En nu noem ik alleen maar die disciplines, waarover een communis opinio in dezen bestaat.
Een betrouwbaar overzicht van de reële behoeften bestaat er nog niet, vermoed ik. Het is zaak, dat daar een serieus onderzoek naar gedaan wordt. Want ook een voor het welzijn van Indonesië belangrijk gebied als bijv. de bosbouw kampt met problemen t.a.v. de middelbare en hogere opleiding: volgens een m.i. betrouwbare zegsmanGa naar eind(5) doet zich de paradoksale situatie voor, dat wat in Wageningen wel kan, je specialiseren in de tropische bosbouw, in Indonesië niet zonder meer mogelijk is. Néderlanders waren de grondleggers van de Indonesische bosbouw. De voor- en naoorlogse literatuur hierover is vastgelegd in het bosbouwkundig tijdschrift ‘Tectona’Ga naar eind(5a) en in ‘Mededelingen van het Bosbouwproefstation’ alsmede enige Nederlandstalige monografieën. Al deze geschriften bevatten waardevolle gegevens over de specifiek Indonesische bosbouw en worden beschouwd als onmisbaar: ‘de basis van de Indonesische bosbouwkennis (is) die van de Nederlandse (bronnen) ...en daarna pas (komt) andere literatuur als vergelijkingsmateriaal en om de vooruitgang in de bosbouwtechniek en technologie te kunnen bijhouden’Ga naar eind(5b). | |
[pagina 328]
| |
Ik ben hier wat dieper op ingegaan om te laten zien, hoe eigenaardig de situatie is. Bovendien is mij niet gebleken, dat iemand bekend is, dat ook hier het bronnen-probleem aktueel is. Omgekeerd wordt soms het belang van het Nederlands als bronnentaal sterk overdreven. De oudere Indonesiërs, die herinvoering bepleiten van de studie ervan, doen dat ook vanuit een emotionele binding met die taal: ze drukken zich er eenvoudig makkelijker in uit. Er zijn mij dan ook voorbeelden bekend van universiteiten, die voor biologie of veeartsenijkunde nog steeds in hoofdzaak werken met Nederlandse bronnen en hun studenten dus ook verplichten, Nederlands te leren lezen. Die docenten hebben, overbezet als zo zijn, geen tijd voor een heroriëntatie in hun vak via Engelstalige literatuur en laten het liever bij 't oude en vertrouwde. Als informant zijn ze allerminst betrouwbaar en ze staan als groep tegenover andere, eveneens verdachte informanten, en dat zijn die jongere docenten, die niet anders dan Indonesisch-talig onderwijs gewend zijn en de roep ‘terug tot de bronnen’ ervaren als een indirekte aanval op eigen deskundigheid, in de standkoming waarvan geen Nederlands voorkwam; zij ontkennen dan ook de noodzaak tot studie ervan.
Vatten we een en ander samen, dan is de stand van zaken als volgt: willen enkele takken van wetenschap uit een zekere impasse geraken, dan moet er iets gedaan worden aan 't Nederlands als bijvak, dus vooral als studie van bronnentaal voor die tallozeGa naar eind(6) studenten, die nu grotendeels o.a. via partikuliere kursussen of haastig geïmproviseerde kolleges Nederlands aan hun trekken trachten te komen. Daaraan is de behoefte massaal te noemen.
Spreken we over 't Nederlands in Indonesië, dan moeten we dus een scherp onderscheid maken tussen enerzijds Nederlands als statustaal (dat was de voertaal voor de uitstervende generaties, die Nederlands onderwijs genoten hebben) en anderzijds als bronnentaal, ‘bahasa pustaka’ of ‘bahasa sumber’. Als statustaal is het geen lang leven meer beschoren, geloof ikGa naar eind(7). Als bronnentaal blijft 't zeker nog een kwart eeuw aktueel, al is het voorlopig in hoofdzaak een aktueel probleem: tot veler ongerief is het Nederlands in Indonesië verankerd, zij het als dode taal. | |
2. De hoofdvakstudie.Een optimale oplossing voor dit probleem was natuurlijk de uit Nederland gerekruteerde deskundigen in te schakelen voor onderzoek van de reële behoeften, het entameren van vertaalprojekten en de systematische bijscholing van al die huidige docenten, die daartoe niet opgeleid het Nederlands min of meer op de gok en meestal op volstrekte misplaatste basis als bijvak doceren. Dit ziet er op papier aardig uit, maar Indonesië is een kompleks en reusachtig land, waarin veel kant en klare oplossingen verloren gaan in de massa en de ruimte. Onderzoek van de reële behoeften doe je maar niet even, de vertaalprojekten zouden immens zijn en alleen te organiseren bij een overvloed aan middelen (die er niet is) en docenten overvliegen uit alle delen van Indonesië voor bijscholing in Jakarta heeft weinig resultaat als er geen begeleiding is in de èigen situatie ter plaatse, als er geen goed lesmateriaal is (en dat was er in '69 | |
[pagina 329]
| |
niet) en allerlei moeilijkheden, buiten het vak Nederlands zelf, onopgelost blijven. Deze mogelijkheden (veel vertaalprojekten en 't hoofdaksent op bijscholing) zijn verworpen ten bate van de hoofdvakstudie. En zo werd de belangrijkste taak der lektoren van de Nederlandse sektie te Jakarta de verzorging van de hoofdvakstudie met het oog op 't vormen van docenten en vertalers voor de (verre) toekomst (momenteel: 30 studenten).
Daartoe moest een leerplan opgezet worden, waarin wel met erg veel tegelijk rekening gehouden moest worden. In de eerste plaats moesten we ervan uitgaan dat de studenten maar een deel van hun tijd aan het gekozen vak kunnen besteden. Want van de dagelijks tot het kandidaats gedurende vier jaar gevolgde kolleges valt zo'n 45% buiten het eigen vak. In creditpoints gesteld is de verdeling eigen vak t.g.o. andere vakken 60-60. Die andere onderdelen zijn de vakken, die de universiteit noodgedwongen op z'n studieprogramma zet, doordat de middelbare school (waar die vakken thuishoren) er niet meer voldoende in voorziet. Ze variëren van ‘Pancasila’ (de vijf zuilen, symboliserend de Indonesische staatsfilosofie) via ‘Geloof’ en ‘Geschiedenis van het Moderne denken’ tot ‘De Indonesische mens en zijn kultuur’; er komt verder ‘Indonesisch I’ en ‘Indonesisch II’ onder voor, want ook op akademisch niveau speelt het probleem van de voertaal.
Dit plaatsmaken voor andere vakken betekent reeds een niet geringe ingreep in de studie. Voeg daaraan toe, dat Jakarta een overvolle stad is met overvolle woningen, dat het klimaat een deel van het jaar moordend is en dat het dus natuurlijker is gewoon babbelend en relaksend in de familiekring door te brengen dan je in je vrije tijd nog eens fanaat op een studie te werpen; dat er maar pláats moet zijn in dat huisje met z'n paar watt licht; dat je in 't Indonesisch familiepatroon onbeperkt inzetbaar bent voor allerlei en dat dit veelal ook ekonomisch keihard nodig is - en je realiseert je, dat studeren in dit land eenvoudig onvergelijkbaar is met dàt land, waardoor je uitgezonden bent.
Wat bij nader inzien óók in het leerplan verwerkt moest worden, was een zekere traagheid bij trainingsprocessen, niet zozeer veroorzaakt door de geschetste studieomstandigheden alswel door de studievoorgeschiedenis van onze studenten: de lagere en middelbare school halen er heel wat fut uit, zo te zien. Met name zelfstandig kritisch denken en eigen verantwoordelijkheid voor je studie worden ingeruild voor klakkeloos uit het hoofd leren en je verschuilen in de groep of, op ruim 20-jarige leeftijd, als een kind de verantwoordelijkheid in handen van de docent leggen. Daarbij hebben de studenten geen enkele vreemde taal goed geleerd en vallen de moderne metoden (o.a. met een talenlaboratorium) van ons onderwijs hen nogal rauw op de maag. Grappig is daarbij, dat onze Indonesische kollega's de studenten vaak steunen in hun klachten. Daarin, maar dit is allang geen leerplan-probleem meer, speelt de ‘cultural gap’ tussen je studenten en assisterende docenten enerzijds en jou anderzijds z'n onverbiddelijke rol.
Het zijn allereerst de nietige details, waaraan dit voelbaar is. Pratend met je nog steeds zéér goed Nederlands beheersende Indonesische kollega's merk je, dat grapjes en woordspelingen de mist | |
[pagina 330]
| |
ingaan, dat wat schertsend bedoeld was als schokkend ondergaan wordt en woorden en termen uit het moderne Nederland volstrekt niet overkomen. Hieruit blijkt niet alleen dat recente ontwikkelingen in Nederland ook taal-vorm gekregen hebben, maar ook dat taalonderwijs nooit af is, want dat goed klinkend Nederlands verdoezelt slechts kort dat de kennis gedateerd is; die van onze kollega's is van direkt vóór en na de oorlog, en dit schept de eigenaardige situatie dat ze weliswaar een korrekt grammatikaal apparaat ter beschikking hebben, maar in feite de taal niet meer kennen, want wat zij in 't Nederlands verwoorden is ónze werkelijkheid allang niet meer.
Een vak als ‘wordstudy’, dat juist in allerlei taal-kleinigheden heel vaak diepgaande kultuurverschillen behandelt, is bijgevolg een heel wat lastiger vak dan zij kùnnen vermoeden; zij denken het zonder meer te kunnen geven.
De kinderen van hun generatiegenoten zijn onze studenten; up-to-date en westers gekleed (Libelle en andere Nederlandse damesbladen zijn hier zéér in) passen zij eigenlijk in een Indonesisch kader dat in belangrijke mate afwijkt van 't westerse, en buitenlandse kultuurgoederen niet, vertraagd of aangepast opneemt. (De westerse popmuziek bijv. daar is wel wat van, sterk verzoet, maar van musicals als Westside Story, Hair of Jesus Christ Superstar, zo symptomatisch voor de verandering van allerlei waarden, is niets of slechts een enkele song bekend). Maar achter de facade van modebewustheid gaat de oude gebondenheid schuil aan familie- en stamverband en de daarbij behorende traditionele waarden. Fouten maken bijv. mag niet, dat is iets onherstelbaars, kritiek uiten past niet en kritiek inkasseren heb je dus nooit geleerd. In de anonimiteit en de uiterlijke onderlinge harmonie van de groep ben je geborgen en je verschuilt je daarachter, zodra je de kans loopt individueel verantwoordelijk gesteld te worden; dit alles in samenhang met zeer zorgvuldig geregelde (en uiterst fraai gestileerde) omgangsvormen. In de konkrete situatie van een konversatiekollege betekent dit een veelbetekenend zwijgen, liever dan je zelf in 't ongerede te brengen door eventueel fouten te maken. Zakelijke aanwijzingen en opmerkingen van kritische aard worden al snel beleefd als een frontale botsing, en zo'n konfrontatie past helemaal niet in de sfeer, die ten koste van heel wat als harmonisch gepresenteerd moet worden - eerder voel je je enorm gekwetst, een gevoel dat je voor je houdt of alleen met je vriendjes bespreekt. Want kritiek is altijd persoonlijk, en dit maakt projekt- en teamwork bijna onmogelijk; samenwerking in een groep is er alleen als er een duidelijke ‘out-group’ is, anders moet ‘de meester’ de toon aangeven. Psychologische faktoren vormen zo een breekpunt in een gemeenschap van zachtheid en formalisme, waarin het moeilijk valt doelgericht en efficiënt te werken (want waar ligt de grens tussen begrip opbrengen hiervoor en ingekapseld worden?). Toch heeft de westerse counterpart in zo'n projekt de neiging, dat na te streven. Hij komt daardoor soms nogal hard over en vormt dus een doodgewone representant van een kultuur, die op onze studenten toch al de indruk van ongenaakbare hardheid maakt. Ben je opgevoed o.a. in een sfeer van xenofobie en Indonesië-bewustheid, in zekere zin bij gebrek aan beter (de normale kultuuroverdracht van | |
[pagina 331]
| |
generatie op generatie stokte deels op de onoverdraagbaarheid van Nederlandse waarden en elementen, want die zijn mèt de taal een tijdlang taboe geweest), dan word je oosterser en ouderwetser dan je ouders en dan reageer je op de dingen, die buiten je gezichtsveld lagen, als een ware argwaner.
Een groot probleem vormt ook het betrekkelijk gering aantal studenten dat gaat studeren aan de literaire fakulteit (logisch overigens in een ontwikkelingsland). Begin je een studiejaar met te weinig studentenmateriaal om betrouwbaar te selekteren, dan moet je je leerplan wel aanpassen aan een lager niveau dan gewenst is. Het ligt niet op de weg van een gastdocent om iets te doen aan studentenwerving en evenmin om een heel jaar weg te selekteren met het motief, dat het leerplan op peil moet blijven. De kunst in ontwikkelingswerk is nu juist het midden te vinden tussen een voor de omstandigheden wenselijk resultaat enerzijds en 't in de oude strukturen nog mogelijke anderzijds.
Kombineert de oplettende lezer dit gegeven van de verlaging van de selektiedrempels gedurende de studie t.g.v. 't kleine getal met dat àndere, die slechte studievoorgeschiedenis en de kultuurkloof, dan ziet de zaak er voor het westers oog duidelijk gammel uit. Niets troostelozer dan het analytisch westers oog, kennelijk, want dat raakt nogal betraand als er geen direkt rendement is. Toch is er veel bij gewonnen, als de transplantatie van westerse metoden en skills naar een andere situatie ook een betrouwbaar beeld oplevert van de ermee gepaard gaande afstotingsverschijnselen. En de realiteit wijst uit, dat, onze studenten na een zeer moeizame start zich voldoende aanpassen om aan de relatief hoge eisen (vinden sommige van onze kollega's hier) in het derde jaar en daarna te voldoen. Voor 't kandidaats werken ze dan gewoon hard en daarna moeten ze voldoende gehard zijn om in 't kader van hun doktoraal een jaar van studie en verkenning in Nederland door te brengen. Want niet alleen stelt het ministerie van O. & W. boeken en studiebeurzen beschikbaar tijdens de studie in Indonesië, maar ook wordt een duur plan gerealiseerd, waarbij de sektie Nederlands (in samenwerking met Indonesisch en Algemene Taalwetenschap) van de universiteit te Leiden voor onze studenten een bijzonder programma Nederlands van een jaar opzet. In feite is daarmee een Leids filiaal gesticht van 't Jakarta-projekt: ontwikkelingshulp kan verstrekkende konsekwenties hebben!
In hoeverre de gevolgen voor Indonesië profijtelijk zijn is een kwestie van de tijd krijgen, de tijd die je nodig hebt om aan de hand van de resultaten aan te tonen, dat je niet geheel Indonesische aanpak wel degelijk het Indonesisch belang dient. | |
3. Nederlands als bronnentaal; de pembina funktie der U.I.Aan dit aspekt is vanaf de oprichting der Seksi Belanda eveneens aandacht besteed, in de eerste plaats in de vorm van bijscholingskursussen voor docenten Nederlands, daarnaast door aan de U.I. zelf een speciaal leerplan te ontwikkelen voor het Nederlands als leesvaardigheid (ook aan de Literaire fakulteit geven wij immers jaarlijks aan 80 tot 100 studenten uit andere studierichtingen kolleges in Nederlands als bronnentaal) en tenslotte | |
[pagina 332]
| |
door in het kader van onze pembina (= voedster) funktie kontakten te leggen met andere universiteiten en daar de ontwikkelde ideeën te verkopen.
Deze kontakten met andere universiteiten vormen een tijdrovende en voorlopig weinig rendabele job. Dit wordt niet alleen veroorzaakt doordat het lastig is, achter de verhoudingen te komen en te ontdekken, bij wie je precies terecht kunt om pied à terre te krijgen en vooral wie je niet moet passeren; maar ook doordat er bij vele docenten grote achterdocht bestaat tegen alles, wat strijdig is met hun beslist vooroorlogse inzichten omtrent het geven van Nederlands. Vele opvoeders voeden op zoals ze dat zelf zijn, en ontzien zich daarbij niet ook verworven jeugdtrauma's over te dragen. Het door henzelf genoten, op goed leren spréken gerichte perfektionistische en deels emotioneel (het was óók een kwestie van status) ervaren onderwijs botst dan ook wel met de voor de docenten droge en zakelijke, op een beperkt leerdoel gerichte en al te rationele aanpak, welke wij voorstellen (en die aantoonbaar beter werkt): die duizenden bijvakstudenten hoeven alleen maar een taal goed te leren lezen, meer eisen van ze is eenvoudig niet netjes. Het op de U.I. uitgeteste speciale curriculum voorziet alleen in een redelijke leesvaardigheid na twee semesters. Dit voor de studenten niet al te zware programma is onverteerbaar voor sommige van hun docenten, want die zien hun rol teruggebracht tot die van begeleiders van een kontroleerbaar leerproces, waarbij 't eigenlijke werk natuurlijk gedaan wordt door hun studenten; tot toepassers van een in Jakarta van week tot week voorbereid toetssysteem; en tot korrektors met eveneens aan de U.I. gereedgemaakte korrektiemallen. Minder dan de helft van hun kolleges heeft de zo vertrouwde hoorkollegevorm en de rest van de tijd wordt besteed allereerst aan 't meten van leerresultaten, waarbij de gebleken tekorten funktioneren als terugkoppelingsmechanisme voor het lesgeven. Dit programma stuit op verzet bij docenten, die rustig een half jaar kollege wijden aan uitspraakoefeningen. Toch, diegenen die niet reageren als argwaners maar met dit systeem begonnen zijn, zijn er entoesiast over en, wat belangrijker is, hun studenten ook.
Om een zekere impasse te doorbreken is dit jaar een projekt Gama-U.I. geëntameerd, d.w.z. dat na verkenning en voorbereiding van ruim anderhalf jaar (!) de Gajah Mada-Universiteit te Yogyakarta bereid gevonden is om het U.I. curriculum-bronnentaal mee uit te testen. We hebben daar nu een proefgroep van meer dan 700 studenten, verdeeld over de Rechten-, de Literaire en Filosofische fakulteit, die o.l.v. 12 docenten en één koördinator aldaar (betaald door O. & W.-Nederland) het wekelijks toegestuurd toetsmateriaal verwerken en helpen evalueren, met als leerdoel een bepaald (met een in Indonesië bestaand staatseksamen overeenkomend) niveau aan ‘comprehensive reading’ te bereiken na twee semesters en als einddoel een voor geheel Indonesië akseptabele kursus, want in dit land met zich zwak voelende docenten zoeken we kompensatie in zo sterk mogelijk lesmateriaal. Schrijver dezes vliegt eens per maand heen en weer om het projekt te begeleiden. Natuurlijk speelt bij dit Gama-U.I.-projekt pech weer een rol, want toevallig moet de Gama dit jaar óók overschakelen op 't (Amerikaanse) semester- en creditpointsysteem en het si- | |
[pagina 333]
| |
multaan starten van twee eksperimenten valt niet mee. Beide komen dan ook slecht op gang.
Toch bergt dit eerste jaar samenwerking niet de grootste moeilijkheden, want die komen pas bij semester drie en volgende (tot tien voor bepaalde richtingen, bijv. Geschiedenis). Afhankelijk van de studierichting moeten steeds aparte programmaatjes leesvaardigheid en vertalen opgesteld worden, waarin aan de specifieke eisen van elke discipline of subdiscipline voldaan moet worden. Ga je daar eens rustig over piekeren, dan word je een beetje duizelig, maar dat gebeurt meer als je de konsekwenties van zo'n projekt overweegt. De duizelingen nemen beduidend af als je je realiseert dat in dit land ‘komt tijd komt raad’ een gulden regel is. 't Is ook zaak, 't hoofd koel te houden bij de beoordeling van hoe moeilijk en ingewikkeld de situatie voor Indonesië is, want dit bronnentaalprobleem speelt aan àlle universiteiten, die bovendien al diep in de zorgen zitten over de positie van het hele onderwijs hier. Gelukkig dat in het tweede vijfjarenplan eindelijk tijd en geld gestoken wordt daarin, te beginnen met het lager onderwijs. | |
4. Overige taken.Natuurlijk is met dit overzichtje nog weinig verteld. Ik heb geen aandacht besteed aan het Nederlands als tweede taal, gegeven aan studenten, die het vaak al van huis uit spreken, evenmin aan de produktie en toelevering van lesmateriaal, banden en allerlei know-how in de vorm van reageren op verzoeken om adviezen ad hoc, lezingen en tijdschriftartikelen (waaraan Gerard Termorshuizen veel tijd besteed heeft), het leggen van kontakten tussen de docenten onderling om ook dàt soort koördinatie op gang te brengen; evenmin noemde ik de vertaling van de Max Havelaar (op initiatief van en begeleid door Gerard Termorshuizen) die dit jaar z'n derde druk beleeft, een rekord voor romans hier. Dit alles in het kader van die pembinafunktie. En ik vertelde u niet van die Indonesiër, die z'n officiële speech begon met ‘Hari ini hari van groot belang...’ (dit is een dag van...) of die andere, die bij de apoteek vroeg ‘Dan kalau dibawa - tanpa extra kosten?’ (Als 't gebracht wordt, is dat dan zonder...), dat over de Indonesische radio niet alleen Heintje populair is, maar ook Vader Abraham en dat in een radioprogramma, dat we zelf verzorgen (één maal per week een ‘Hollands uurtje’ over een met radio Veronica vergelijkbaar station) allerlei moderne Nederlandse chansonniers als Herman van Veen, Miel Cools en Boudewijn de Groot, aftrek blijken te vinden, dat er nog gebiedjes zijn waar een afgeleid soort Nederlands gesproken wordtGa naar eind(8) - hoe dan ook, het is duidelijk, dat de studie van het Nederlands in Indonesië ook als een wetenschappelijk belang dient gezien te worden.
Want er ligt hier een enorm onderzoekterrein, in de literatuur, doordat het raakvlak Oost-West vorm gekregen heeft in de Euro-Indonesische literatuur [de ‘Indische belletrie’Ga naar eind(9)] en Nederlandse literaire bewegingen hun invloed hebben doen gelden op Indonesische schrijvers. En in de taalkunde, doordat het Indonesisch als taal diepgaand beïnvloed is door het Nederlands, niet alleen in zijn woordenschat, maar ook bijv. in de behoefte van bepaalde taalkringen om vaker zgn. werkwoordelijke konstrukties te | |
[pagina 334]
| |
bezigen dan de Indonesische syntaxis voorschrijft. Ook op de taalbeschouwing, voor zover die er is, heeft het Nederlands onderwijs zijn sporen nagelaten. De Indonesische wetenschap is zelf momenteel niet in staat daaraan aandacht te besteden. Verder zou het wenselijk zijn dat aan de ‘Seksi Belanda’ studenten en docenten van andere richtingen terecht kunnen voor informatie over allerlei studiën, artikelen of dissertaties op hun gebied in 't Nederlands of in Nederland verschenen. Er is dan ook alle reden om de ‘Seksi Belanda’ niet alleen te zien als een oplossing van een probleem, dat onmiddellijk aangepakt moet worden, maar ook als een mogelijk centrum voor relevant Neerlandistisch onderzoek. Maar daarvoor moeten we eerst door die pragmatische en wat moeizame faze heen, die van het ontwikkelingswerk. En die zal nog wel even duren, want er ligt hier verschrikkelijk veel, waaraan snel de hand geslagen moet worden. Dat laatste is nu weer een typische Néderlandse benadering en aksentueert alweer een ‘cultural gap’, ditmaal met de nadruk op het bewustzijn van de èigen beperkingen (een kloof heeft immers altijd twee wanden), want wie hier haast heeft, loopt zeker dood. Jakarta, maart 1974. |
|