ra, een tijdschrift dat verschijnt in Caracas, Venezuela, publiceerde Julio E. Miranda in maart 1972 een fraai geïllustreerde bijdrage over Guido Gezelle en Karel Van de Woestijne. De auteur vertelt bondig hoe de ontdekking van onze poëzie hem tal van verrassingen bezorgde, waarin hij zijn lezers wil laten delen. Van beide dichters geeft hij één voorbeeld in vertaling. Ik vermoed dat de Spaanse Gezelle minder zal aanspreken dan de Spaanse Van de Woestijne: 't Er viel 'ne keer is ook zoveel minder vertaalbaar dan Preludium, waarvan de gedragenheid goed in de Spaanse verzen overkomt. Ik hoop dat Julio Miranda op de ingeslagen weg zal verdergaan.
Op 2 december 1972 publiceerde Werner Bökenkamp in de Frankfurter Allgemeine Zeitung een uitvoerig artikel over Frankrijks kulturele minderheden, waarbij de meeste aandacht ging naar de Bretons en de Basken. Het artikel valt als zodanig buiten het bestek van deze bijdrage. Ik vermeld het echter omdat het mij ook hier weer opgevallen is dat de Frans-Vlamingen zo zelden meetellen in het geheel van de Franse minderheden. Dat Bökenkamp, als Duitser, niet over Elzas-Lotharingen rept is misschien te begrijpen, maar ook de Frans-Vlamingen blijven geheel onvermeld. Nu de onderscheiden minderheden in Frankrijk allengs meer steun bij elkaar gaan zoeken, zou het jammer zijn als de Frans-Vlamingen op het appèl ontbraken.
Een paar woorden over een belangrijke publikatie van het Kultusministerium des Landes Nordrhein-Westfalen. Het is een brosjure met aanbevelingen voor het Nederlands als onderwijsvak aan de gymnasia van Noordrijn-Westfalen. De brosjure werd samengesteld door Dr. Martha Baerlecken, Hans Combecher, Werner Jonas, Karl Hermann Kauls, Josef Kempen en M. Michaele Pieper. De nieuwe aanbevelingen komen niet in de plaats van de richtlijnen die van kracht waren. Voorlopig hebben de scholen de mogelijkheid de nieuwe aanbevelingen, of de oude richtlijnen, of beide naast mekaar toe te passen. Veel zal waarschijnlijk afhangen van de vraag naar Nederlands als vrij te kiezen vak. Intussen is de brosjure Niederländisch-Unterrichtsempfehlungen een uitstekende basis om van te vertrekken.
Het belang van een degelijke voorlichting van het buitenland is eens te meer terdege gebleken bij de bekendmaking van het dekreet over het taalgebruik in de Vlaamse ondernemingen. Kan men zich al de vraag stellen of het dekreet zelf wel voldoende voorbereid en doordacht werd, dan lijdt het helemaal geen twijfel dat de interpretatie ervan voor het buitenland aanvankelijk volledig aan de Belgische frankofonie overgelaten werd. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat de voorlichting van Vlaamse zijde mosterd na de maaltijd bleek. Intussen heeft de internationale pers het dekreet in veel gevallen in een verkeerd daglicht gesteld of belachelijk gemaakt (zie Der Spiegel van 15-10-73). Een neutrale, zij het misschien toch nog niet voldoende duidelijke berichtgeving als in The New York Times (8-10-73), behoorde tot de uitzonderingen.
Een van de moeilijkst te bestrijden kwakkels blijft daarbij nog altijd de begripsverwarring tussen Nederlands, Hollands en Vlaams. Ook het zopas vernoemde artikel in The New York Times blijft zich vastklampen aan een zogeheten ‘Vlaamse taal’. De auteur vertelt er bij: ‘Technically, the Flemish language is a dialect of Dutch, different only in pronunciation’, en hij vermeldt dat de Vlaming zelf zijn taal Nederlands noemt, ‘which means Dutch’. Maar hij gelooft blijkbaar noch zichzelf, noch de Vlamingen, want hij heeft het verder toch onveranderlijk over ‘the Flemish language’.
Alsof hij rouwmoedig een fout wilde herstellen heeft dezelfde korrespondent te Brussel, Paul Kemezis, later een nieuw artikel gepubliceerd over de taal van de Vlamingen (The New York Times van 3-2-1974). Hiervoor had hij zijn licht opgestoken bij Dr. Mark Galle, zodat zijn nieuwe bijdrage onberispelijk en zeer verhelderend was. Het feit was blijkbaar zo ongewoon dat het artikel van de Heer Kemezis zowel in het nieuws van de R.T.B. kwam (op 12-2-74) als in Le Peuple vermeld werd (14-2-74). De konklusie ligt voor de hand: informatie van die aard zou zo frekwent moeten zijn dat ze geen nieuwswaarde meer heeft.
Het moet echter gezegd dat niet alle Nederlandstalige akademici hun steentje bijdragen om de situatie duidelijker voor te stellen. Zo heeft prof. Hugo Dyserinck in Gazet van Antwerpen (6-9-73) uitvoerig het geval behandeld van de Groningse exhoogleraar Hans Elema, die er uitstekend in geslaagd schijnt te zijn de verwarring in het Duitse taalgebied nog wat groter te maken. In zijn boek Literarischer Erfolg in sechzig Jahren (uitg. Van Gorcum, Assen, 1973) beschrijft Elema literaire werken die tussen 1900 en 1960 ‘aus dem Deutschen ins Holländische übersetzt’ werden, en zegt uitdrukkelijk dat ‘Übersetzungen ins Flämische nicht untersucht wurden’. Feitelijk heeft de auteur het in zijn boek over Duits