Ons Erfdeel. Jaargang 17
(1974)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 299]
| |
nederlandse taal- en kultuurpolitiek | |
[pagina 300]
| |
Kulturele betrekkingen tussen Indonesië en Nederland.Cyriel van Dijk nam begin december 1973 afscheid als direkteur van het Erasmushuis, het Nederlands kultureel centrum in Jakarta. Hij aanvaardde een funktie in Nederland. Zijn opvolging in Jakarta is nog niet geregeld, enig touwtrekken tussen Nederlandse ministeries zal daarvoor nog nodig zijn.
Van Dijk leidde het Erasmushuis gedurende ruim twee jaar; hij was de eerste direkteur van dit jonge, in het voorjaar van 1970 door Prins Bernhard officieel geopende, kultureel ontmoetingscentrum, ondergebracht in een fraaie en sfeervolle oud-lndische woning. Het begon in 1967 met de oprichting van een bescheiden Nederlandse leeszaal en biblioteek. In de volgende jaren kwam er een filmoteek en diskoteek bij, de biblioteek werd uitgebreid - o.a. met een afdeling voor kinderlektuur -, een filmzaaltje werd in gebruik genomen, de filmdistributie in Indonesië werd ter hand genomen en tournees van Nederlandse kunstenaars door Indonesië werden begeleid. Het gebouw diende bovendien en dikwijls als zeer geschikte tentoonstellingsruimte.
Het Erasmushuis trekt veel bezoekers, overdag meer dan 200: lezers van kranten en tijdschriften, leners van boeken of grammofoonplaten, kijkers naar Nederlandse dokumentaires die er elke dag worden vertoond; de avondprogramma's - een gemiddelde van eens in de 14 dagen - krijgen eveneens een ruime tot zeer grote aandacht. Deze belangstelling voor het Erasmushuis, die zich ook uit in een vrij groot aantal leden (nu: 5.500), wordt vooral verklaard uit het feit dat nog heel wat Indonesiërs uit de oudere leeftijdsgroepen het Nederlands goed beheersen. Ook door hun westerse opleiding voelen zij zich wel min of meer thuis in zo'n Nederlands centrum. Op hen bouwt men echter geen toekomst, als men zich tenminste ook daar een beetje mee wil bezighouden. Die oudere generatie is er gewoon over 20 jaar niet meer. Indonesië wordt in een snel tempo een bijna uitsluitend Indonesisch sprekend en lezend land waar men ook nauwelijks met het Engels terecht kan. Een student kan immers al geen in het Engels geschreven boek, krant of artikel lezen. De geringe kwaliteit van het onderwijs heeft hier alles mee te makenGa naar eind(1). Waarmee dan maar direkt gezegd wil worden, dat de zo nu en dan uitgesproken en erg relevant klinkende opmerking dat het Erasmushuis zich wat meer moet gaan koncentreren op het Engels als kommunikatietaal (b.v. bij lezingen) weinig steekhoudend is. Op de literaire fakulteit van de Universitas Indonesia krijgen wij zo nu en dan de onvermijdelijke buitenlandse gastsprekers. Kollege-uren worden vrij gegeven om te zorgen voor een ‘bevredigende’ opkomst in een smoorheet zaaltje. Heel ingetogen zit daar dan zo'n publiek, de spreker merkt gaandeweg aan de bijna volstrekte afwezigheid van respons, dat hij zijn tijd aan voorbereiding en uitspreken van zijn rede beter had kunnen besteden aan het leren van wat Indonesisch, hij had dan op z'n minst om een vierde glas koude thee kunnen vragen. Stuiveling - maar die luistert graag naar zichzelf, dan is het niet zo erg - over Multatuli, Schulte Nordholt over Amerika, Albert Vogel als lezer van Nederlandse literatuur in Engelse vertaling kunnen het weten. Nee, Engels in het Erasmushuis maar liever niet, tenzij in heel speciale gevallen voor een, b.v. door uitnodigingen, geselekteerd publiek. De heer Van der Stoel, de minister van B.Z. die binnenkort naar Indonesië komt, zou b.v. best heel aardig kunnen zijn in een diskussie in het Erasmushuis. Een fantastische gedachte? Het is m.i. in ieder geval het proberen waard. Het bovenstaande roert de ‘taalkwestie’ aan binnen het Erasmushuis. Een aanzienlijk deel van de aktiviteiten daar loopt geheel of gedeeltelijk via het Nederlands: leeszaal en biblioteek, lezingen, het optreden van mensen als Henk van Ulsen, kabaret (Wim Sonnevelt, Seth Gaaikema), de films zonder Indonesische ondertiteling of gesproken tekst, liedjeszangers als Miel Cools en Dimitri van Tooren. Dit deel, een aanzienlijk deel zoals gezegd, kan slechts gesavoureerd worden door een eksklusieve groep van oudere, Nederlands beheersende Indonesiërs én door de leden van de Nederlandse gemeenschap natuurlijk - hun deelneming is teleurstellend, niet verwonderlijk voor een per definitie a-kulturele groep van zo veel mogelijk geld-verdieners. Deze Nederlandse gemeenschap moet overigens bij de beleidsbepaling goeddeels buiten beschouwing blijven. Het Erasmushuis moet allereerst funktioneren binnen de Indonesische samenleving, het moet zich dus óók en steeds meer gaan bezighouden met de vraag hoe de grote groep van belangstellende jongere Indonesiërs zo maksimaal mogelijk betrokken kan worden bij wat het Erasmushuis kàn bieden.
Het Nederlands kan voorlopig nog wel een - hoewel steeds afnemende - rol blijven spelen. Ie- | |
[pagina 301]
| |
mand die hier toevallig is komen aanwaaien en iets interessants of leuks te vertellen heeft, kan dat van ganser harte doen. Het is altijd meegenomen om het in het algemeen magere programma van het Erasmushuis wat aan te vullen. Maar men kan met recht twijfelen aan de waarde van uitzendingen van mensen als Henk van Ulsen of hooggeleerde en andere op hun terrein boeiende - maar Nederlands sprekende - figuren, afgemeten aan de subsidies die er voor worden uitgetrokken. Het is altijd weer de eksklusieve groep die profiteert, en die kategorie heeft het in feite het minst nodig. Het andere, veel kleiner, deel van het programma van het Nederlands kultureel centrum betreft evenementen waarbij taalbarrières geen rol spelen: het Nederlands Dans Theater, het Mendelssohn-trio of zeer onlangs het schitterende Musica da Camera, ik noem er maar een paar. Zonder uitzondering grote suksessen. Deze gezelschappen representeren op hoog niveau een universele of op z'n minst de Europese kultuur. Veel, heel veel jonge mensen komen, als de toegangsprijzen tenminste laag worden gehouden (het optreden in de Nederlandse leeszalen in Indonesië is gratis toegankelijk, t.a.v. het Jakartaans kultureel centrum, Taman Ismaël Marzuki, dient scherp onderhandeld te worden!). Dit soort hoogtepunten maken we echter niet al te veel mee, zo'n twee keer per jaar, meer niet. Helaas natuurlijk, maar C.R.M. (in talrijke gevallen niets dan lof voor dit adekwaat en met begrip funktionerende ministerie) kan ook niet meer doen dan de begrotingen groot zijn. De mogelijkheden van de advieskommissie inzake het Kultureel Akkoord tussen Nederland en Indonesië zijn alleen al daarom beperkt. Maar van de leiding van het Erasmushuis mag en moet ook verwacht worden, dat zij los van wat Nederland zo nu en dan kan doen andere mogelijkheden aanboort en uitbuit. En die mogelijkheden zijn er, juist in een land als Indonesië. Cyriel van Dijk was een uitstekend ‘manager’, op het organisatorisch en technisch vlak bracht hij veel tot stand, het centrum werd een goed lopend bedrijfje. Niets dan lof voor zijn toewijding en energie tegen alle teleurstellingen in. Een artistieke leider was hij echter niet. Hij roeide in het algemeen met de riemen die hem werden aangereikt, zelf zocht hij ze te weinig. Zijn beleid werd te veel bepaald door een Nederland-centrisch denken en handelen. De bruggen geslagen naar de andere, Indonesische wereld waren te smal en weinig talrijk (een voortreffelijk en in de uitwerking zeer geslaagd idee waren b.v. de tentoonstellingen van moderne Indonesische schilders). Veel meer dan tot nu het geval was, zullen de programmamakers van de toekomst hun inspiratie moeten zoeken op die terreinen waar het westen en de (moderne) Indonesische kultuur elkaar raakten. Daarvoor is een behoorlijke beheersing van het Indonesisch nodig én belangstelling en begrip voor de specifieke kenmerken van de Indonesische ‘stads’-kultuur, in allerlei opzichten een ‘Indo’-kultuur vanwege de westerse invloeden die er krachtig op hebben ingewerkt. Kortom, het Erasmushuis moet m.i. veel meer dan voorheen zijn wat enge Nederlandse grenzen verleggen en kontakt zoeken met een jonger en jong Indonesië.
Over het programma van het Erasmushuis gedurende de maanden oktober t/m december zijn we gauw uitverteld. Buiten de gewone gang van zaken gebeurde er weinig, met één uitzondering dan. Die betrof het tournee van het zo juist al genoemde Musica da Camera, het ensemble dat zich in de betrekkelijk korte tijd van zijn bestaan een internationale reputatie heeft verworven met de vertolking van het barokrepertoire op barokinstrumenten. Het gezelschap bestaande uit Lucy van Dael, Ku Ebbinge, Jaap ter Linden en Ton Koopman heeft ook hier grote indruk gemaakt. Het trad op in verschillende grote Indonesische steden, bovendien werd een televisieopname gemaakt. Minder spektakulair, maar natuurlijk de moeite waard was de tentoonstelling van reprodukties van het werk van Vincent van Gogh. Er waren nog twee eksposities: een van de jonge Duitse schilder Hans Ludwig Bauer, als docent verbonden aan het Goetthe Instituut in Jakarta, de andere van de verdienstelijke Indonesische batikschilder Harry Soeharjo. Verder was er dan nog een ‘avond in Hawaii’(!!) en een middag Sinterklaas. Hiermee is het voor deze keer wel gezegd.
•
Het Erasmushuis resorteert onder de afdeling Pers- en Kulturele Zaken van de Nederlandse Ambassade. Hoogste chef daar, tot begin augustus, was drs Roland van den Berg. Aan zijn verblijf en werk in Indonesië werd in de vorige kroniek (16e jrg., nr. 5) aandacht gegeven. Zijn opvolger is inmiddels gearriveerd. Het is Mr. A.L. Schneiders (48). Hij studeerde Indonesisch recht en ging na zijn doktoraaleksamen naar Indonesië als reserve-officier bij de Militaire Juridische Dienst (1948-1950). Na funkties in het bedrijfsleven, bij het ministerie van O. en W. (Internationale | |
[pagina 302]
| |
kulturele betrekkingen) en aan de Rijksuniversiteit in Leiden, kwam hij in 1964 bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Zijn laatste post was op de Nederlandse Ambassade in Lagos (Nigeria), waar hij zich bezighield met de ontwikkelingssamenwerking, als ook met de algemene en kulturele voorlichting. Schneiders bewoog zich ook op het terrein van de journalistiek en literatuur. Hij schreef o.a. een bundel verhalen Langs het schrikdraad (1961), waaruit ‘De kanonnen’ het meest bekend werd, o.a. doordat het werd opgenomen in Bij het scheiden van de markt (een bloemlezing uit de Indisch-Nederlandse letterkunde van na 1935).
•
Tenslotte nog een enkel woord over de Nederlandse minister Pronk, hoewel hier natuurlijk niet aanwezig met kulturele bedoelingen, maar zoals bekend als voorzitter van de I.G.G.I., de internationale organisatie die jaarlijks wikt en beschikt over de financiële hulp aan Indonesië. Zelden zal een Nederlander zo'n ‘in the picture’ zijn geweest als juist deze minister. Zijn persoonlijkheid, jeugdige leeftijd en niet in het minst z'n uiterlijke verschijning (het haar tot over de oren, hoe is het mogelijk!) spraken bijzonder tot de verbeelding. Oók zijn opvattingen over ontwikkelingsekonomie. De kwestie van de buitenlandse hulp en kapitaalinvesteringen heeft hier natuurlijk de aandacht. Het bezoek van Pronk heeft hierop een sterk aktualiserende werking gehad. Het heeft ook het vraagstuk van de buitenlandse bemoeiingen t.a.v. de Indonesische ekonomie veel meer dan voorheen in de openbaarheid gebracht. Men merkt het b.v. aan de (kleine) demonstraties en diskussiebijeenkomsten waar kritische stemmen zich weinig omwonden laten horen.
Ik besluit deze kroniek met een fragment uit een perskommentaar geschreven na het vertrek van Pronk:
‘Minister Pronk kan op z'n minst tevreden zijn over de aandacht van de pers gedurende zijn bezoek aan Indonesië. Sinds zijn aankomst was hij elke dag in het nieuws. Zelfs het bezoek van een president kan niet méér de aandacht krijgen.
Vanwaar deze intensieve belangstelling van de zijde van de pers? Hij was het onderwerp van interessante berichten: vanwege zijn jeugdige leeftijd, om zijn lange haar en om zijn politieke opvattingen die appelleren aan de kritische stemmen die binnen onze samenleving opklinken; óók vanwege de bijzondere aandacht van de studenten voor hem.
Minister Pronk is behalve een ekonomisch deskundige op het gebied van de vraagstukken in ontwikkelingslanden, óók politikus. We weten niet precies, welke indruk hij uit Indonesië heeft mee teruggenomen. Is die indruk in overeenstemming met wat bij verschillende gelegenheden in de openbaarheid werd gebracht? Of is er een andere indruk die door hem werd verzwegen of slechts gefluisterd?
Uit zijn kommentaar trekken wij de konklusies dat hij een goede indruk heeft gekregen over de opbouw van Indonesië. Natuurlijk zag hij ook, zoals wij zelf, verschillende zaken die verbeterd kunnen worden. Wij trekken ook nog een andere konklusie: deze jonge figuur heeft warme belangstelling voor het lot van volken die nog in behoeftige omstandigheden verkeren. Hij voelt zich mede verantwoordelijk t.a.v. de koloniale erfenis die nog wordt gevoeld in staten die voormalige koloniën waren. Hij heeft aandacht voor het volk’. (Kompas, 23-11-1973) Gerard Termorshuizen Jakarkta, 31 december 1973 |
|