Tot ons spijt moeten we stellen dat juist dit ballet van Leclair beneden het niveau lag van de rest van het programma.
Leclair heeft verklaard in dit ballet een droomwereld ‘à la Fellini’ te willen oproepen en ‘aan het publiek de keuze laat van een interpretatie van deze droom’. Veel houvast voor een interpretatie was er niet in dit ballet waarvoor Jean de Vuyst een dekor had ontworpen, dat vaag deed denken aan een vleesetende plant, maar heel duidelijk had kunnen dienen voor een tafereel in een revue van de Folies-Bergère. Als men echter in het Casino de Paris een tafereel ziet gedanst door Zizi Jeanmaire en gemonteerd door haar echtgenoot-koreograaf Roland Petit, heeft dit stijl, zij het dan die heel speciale stijl eigen aan de Parijse revues. Het werk van Leclair is stijlloos.
Indien Fellini, waaraan Leclair zich refereert, zich soms gevaarlijk op de rand van de kitsch beweegt, heeft Leclair er zich hals over kop in gestort.
Het programma was begonnen met Rencontre, dat David Lichine in 1948 heeft gemaakt voor de Ballets des Champs-Elysées te Parijs, en dat toen werd gedanst door Leslie Caron en Jean Babilé. Ook hier werden, zoals voor De groene Tafel, de originele dekors en kostumes bewaard: die van Christian Bérard. Dit werk paste wonderwel in de toen wat gesofistikeerde ‘moderne’ estetiek van de Ballets des Champs-Elysées. Ook nu zijn er nog mooie momenten in Lichines werk, gedanst op muziek van Henri Sauguet.
Het programma werd vervolledigd door de Pas de Six van Auguste Bournonville (Kopenhagen, 1805-1879) gerekonstrueerd door Hans Brenaa, op muziek van Rossini (Willem Tell). Deze stijloefeningen van klassieke danstechniek hadden we vroeger al te Gent gezien, door het Ballet van Vlaanderen.
In februari 1974 zagen we een nieuw programma bestaande uit de drieluik De Liefde van Don Juan, een nieuw werk van André Leclair; Apollon Musagete, een ballet uit 1928 van George Balanchine, met als gastdanser: Paolo Bortoluzzi en Pierlala, dat Jeanne Brabants al in 1953 had gemaakt voor de Koninklijke Vlaamse Opera te Antwerpen, op muziek van Daniël Sternefeld.
Hoogtepunt van de avond was het ballet van Balanchine, waarvan de koreografie, ondanks het feit dat ze 45 jaar oud is, nog altijd fascinerend blijft.
Balanchine zou vandaag zeker Apollon op een andere wijze koreograferen, maar als staalkaart van zijn talent in 1928 (hij was toen pas 25 jaarl) is het nog altijd overtuigend als aankondiging van zijn later meesterschap als de kampioen van het ‘muziekballet’.
Alles streeft naar schoonheid en adel: de muziek van Stravinski, de koreografie van Balanchine, de eenvoud van het dekor (we misten hier wél het naïef schilderij van André Beauchant dat bij de kreatie door de Ballets Russes van Sergei Diaghilev werd gebruikt te Parijs) en van de kostumes. Alles wat in de partituur gebeurt, wordt gevisualiseerd in de dansbewegingen die in 1928 ‘modern’ waren en het nog altijd doen. Sober en gestyleerd beeldt Balanchine de geboorte van Apollon uit. En dan wordt alles een feest voor het oog en het oor. De opeenvolgende soli door de drie muzen, de solo van Apollon, de pas-de-deux van Apollon en Terpsichore, de muze van de Dans, die hij een ereplaats geeft aan zijn zijde.
Paolo Bortoluzzi was een ideale vertolker voor de titelrol: technisch volmaakt, met grote lichaamsbeheersing in de trage bewegingen, altijd sierlijk en toch krachtig. Als de muzen Terpsichore, Polyhymnia en Kalliope, dansten Marie-Louise Wilderyckx, Eveline Janacs en Winni Jacobs heel stijlvol.
Het publiek heeft blijkbaar begrepen dat het een koreografisch pareltje werd aangeboden: het reageerde met geestdriftig applaus.
Dat publiek had echter maar een beleefdheidsapplaus opgebracht voor het eerste ballet van de avond, De Liefde van Don Juan, een nieuw werk van André Leclair, eerste koreograaf van het Ballet van Vlaanderen, die, naar hij zegt, zich heeft willen losmaken van de traditionele Don Juan en inspiratie ging zoeken bij de Miguel de Manara van de Litauwse dichter Oscar Venseslas Lubicz-Milosz: het losbandig leven van Don Juan, die eindigt als monnik...
Zoals alle werken van Leclair bevatte het ups en downs. Twee mooie pas-de-deux - een van Don Juan (zeer goed belichaamd door Stefan Schuller) met Zuster Madelaine (knap gedanst door Frieda Brijs) en een van Don Juan met zijn overleden vrouw Girolama (technisch goed vertolkt door Winni Jacobs - maar verder goede bedoelingen om ‘te streven naar een atmosfeer van halve realiteit om het algemeen karakter van dit mysterie poëtischer voor te stellen’ (weer een tekst vooraf van Leclair...) bedoelingen die de koreograaf niet waar kan maken, door gebrek aan stijl.
Het meest interessante van dit werk was de muziek, speciaal gekomponeerd door Frederik Devreese, Germinal Cassado was ook niet in zijn beste dag toen