Vlaamse Zangfeesten. Nadat in de beginjaren R. Veremans, B. Roose en J. Bouquet het koor gedirigeerd hadden, nam in 1953 Hilmer Verdin de leiding in handen. Van dan af werd het repertoire uitgebreid tot de oude Nederlandse polyfonie en werden ook verschillende artistieke koncerten gegeven. Tevens nam het koor vanaf 1954 deel aan verschillende koorwedstrijden, waarin het veelvuldig bekroond werd, er werden buitenlandse reizen ondernomen en bij verschillende gelegenheden verleende het zijn medewerking aan uitzendingen voor radio en televisie. Nadat Paul Vandeweghe vanaf augustus 1957 het koor geleid had werd in maart 1958 Roger Deruwe als dirigent aangesteld, een funktie die hij nog steeds met toewijding vervult. Geleidelijk aan werd het repertoire sindsdien uitgebreid met grotere en ook meer moderne werken. Het koor werkte in de laatste jaren verschillende keren mee aan het Festival van Vlaanderen en ondernam ook nog enkele buitenlandse koncertreizen. Het zou ons uiteraard te ver voeren om een volledige lijst op te sommen van alle belangrijke koncerten, maar toch willen we enkele hoogtepunten vermelden waarop koor en dirigent terecht mogen roemen. Er was de Weihnachtsgeschichte van Distler (1964-1966), het Bachkoncert (1965), het Mozartkoncert (1966), de Johannespassie van Demantius (1967-1970), de Mis van J. Reylandt (1970). We vermelden speciaal twee Vlaamse kreaties: de Missa Sancta Magdalena van H. Roelstraete (1964) en Stenen en brood van N. Rosseau (1973), en enkele buitenlandse suksessen: Arrezzo (1970) en Berlijn (1972). Al die jaren was het koor ook verdienstelijk door het uitnodigen van buitenlandse koorgroepen naar Brugge. Bovendien bleef men trouw aan de eerste opzet tot volksontwikkeling en werden ook op dat terrein verschillende manifestaties verzorgd. Alles bijeen vormt dit een gemiddelde van zowat twintig koncerten per jaar. Voorwaar een
prestatielijst die weinig koren kunnen voorleggen.
Met Vecchi's Amfiparnaso werd dan opnieuw een hoogtepunt bereikt. Vooraleer in de Florentijnse Camerata omstreeks 1600 de eerste opera's werden gedicht en gekomponeerd, waren in Italië reeds verschillende mengvormen van toneel of pantomime met muziek ontstaan. Daaronder noem ik de ‘madrigaal-komedie’, waarvan l'Amfiparnaso (1594) als de beste vertegenwoordiger geldt. Het specifieke van dit genre is dat de dialogen niet door soli maar door vier- tot zesstemmig koor worden gezongen. Omtrent de oorspronkelijke uitvoeringswijze zijn de meningen nogal verdeeld: Otto van Loon (Mozaïek der Muziekgeschiedenis, deel I, p. 249) meent dat het koor onzichtbaar opgesteld stond en dat akteurs tussen de verschillende taferelen het gebeuren aankondigden en uitbeeldden; andere auteurs houden voor dat door het koor op straat werd gezongen terwijl een groep dansers met gebarenspel de tekst illustreerden. Feit is dat de muziek voorrang heeft op het toneel. Dat toneel lijkt alleen een aanleiding om een reeks madrigalen, vol variatie aan inhoud en gemoedsstemming met elkaar te verbinden. Vecchi spoort bovendien in de (gezongen) proloog het publiek aan om te kijken... met de oren. Bovendien vinden we in het verhaal slechts de stereotiepe figuren weer die gedurende de 16e en 17e eeuw de grondslag van zovele komedies vormden: de oude vrek Pantalone, de verstrooide dokter Graziano, de snoevende kapitein Cardone, de spotlustige dienaar Pedrolino en het edele, jonge verliefde paar Isabella en Lucio. Deze dramatis personae evolueren dan in een even stereotiepe intrige waar voor de geliefden een happy-end volgt na een reeks verwikkelingen waarin wetenschap, krijgskunde en geldmacht bespot worden. Opdat ook de prachtige muziek ook dit verhaal bij het publiek zou overkomen, koos het Veremanskoor ten dele voor de uitvoeringswijze zoals Otto van Loon die voorhoudt: vóór elk madrigaal akteerde Gerard
Vermeersch het bezongen gebeuren. Hij deed dit op zijn eigen meesterlijke manier, met voor elk personage een eigen passende typering.
Voor de instrumentale omlijsting en begeleiding had het jubilerend koor een beroep gedaan op het Consortium Antiquum uit Antwerpen onder leiding van J.P. Biesemans. In zijn 10-jarig bestaan heeft dit ensemble, gespecialiseerd in 15e- en 16e-eeuwse muziek, reeds een internationale faam bereikt. Zij bespelen kopieën van oud einstrumenten en trachten met gamben, blokfluiten, kromhoorn, virginaal en orgelpositief de klankkleur en uitvoeringspraktijk van de renaissance te benaderen. Zij ondersteunden dan ook uitstekend de rijke polyfonie van Vecchi al werden ze soms door het (65 man sterke) koor wat teveel naar het achterplan verdrongen.
Voor het koor stelt deze ‘commedia harmonica’ vrij hoge eisen. Naast het beheersen van de oude polyfonie vereist dit werk een zeer gevarieerde voordracht. Vecchi was hiermee niet ver meer verwijderd van de zogenaamde stile rappresentativo,