toneel
Sterf de moord van J. Bernlef.
Vier mannen in een zakelijk kille wachtkamer met stalen meubelen, stoelen, tafels, koffers, in de ene zijwand een deur die gesloten blijft, in de andere een glasplaat met uitzicht op zee. Het geheel in een wat vertekend perspektief met oplopende vloer en sterk dieptewerking. De mannen wachten, ze zijn opgesloten binnen deze ruimte. De vier personen: Johan, zit kaarsrecht op een stoel, kan niet lopen, snauwt zijn bevelen, kommandeert de anderen, Stanley, de draver die beweeglijk, onrustig bevelen opvolgt. Er is tussen deze twee een soort verhouding als in ‘Eindspel’ (Fin de Partie) van Samuel Beckett tussen Hamm, de gebieder, en Clov, zijn knecht. Verder zijn er nog Frits, de blinde die tastend door de kamer loopt en Gerrit, de doofstomme, die in zijn koffer rommelt en bepaalde woorden op een leitje schrijft als AU en PIJN alvorens hij dood neervalt. Via een soort ritueel kwartetspel wordt over schuld en onschuld beslist en als ook Gerrit verstijft op zijn stoel, worden de twee lijken naast elkaar gezet en spelen zij verder om een alibi te geven aan de overlevenden.
Het is een hard en luguber eindspel rond macht, haat, gebrek aan kommunikatie en wachten op niets (op godot?). Een vergroot perspektief van menselijke eenzaamheid en absurditeit. Kort, schril en scherp als een mes. Dit stuk van J. Bernlef is geschreven in samenwerking met het instituut voor teateronderzoek te Amsterdam. Via suggesties en improvisaties werd de tekst bijgewerkt. Volgens de schrijver was het werken aan dit projekt voor hem een spoedkursus toneelschrijven, en de akteurs werden betrokken
Scène uit: Stert de Moord van J. Bernlef.
bij het tot standkomen van het stuk.
De jonge akteurs van de toneelgroep Centrum hebben hiermee een waardevol eksperiment gerealiseerd. Hun speelwijze was direkt, hard en onverbiddelijk binnen de koele ruimte van de gesloten kamer.
Het programmaboekje bevatte de volledige tekst en diverse opmerkingen van de schrijver, zoals: ‘Het stuk als variabele partituur. Pas als het helemaal van de akteurs is, is het pas goed van de auteur.’ Als toeschouwer had je inderdaad het gevoel dat het stuk helemaal van de spelers was, alles werd haarscherp neergezet. Een laatste notitie van de schrijver: ‘De ervaring dat toneel (bezig zijn ermee) meer met poezie te maken heeft dan met proza. De gelukzalige momentjes dat er dingen in elkaar vallen, een eigen wetmatigheid krijgen.’ Hier was het de strakke poëzie en de wetmatigheid van een vertekend perspektief waarbinnen lijnen worden getrokken die elkaar snijden, meedogenloos en koud.
Van dit eerste toneelstuk van Bernlef naar de eersteling van Claus: