Ons Erfdeel. Jaargang 17
(1974)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 276]
| |
derijen en 34 houten beelden uit plaatselijke verzamelingen tentoongesteld. Over de omschrijving van de inhoud gelieve men niet te struikelen: kunst van vóór 1700 is per definitie oud, Hollands staat voor Noord-Nederlands. Zou ‘Kunst uit Noord en Zuid’ in de Groeningestad echt te progressief hebben geklonken? Selektie en kataloog zijn het werk van stadsadviseur Bert Dewilde. Geen gemakkelijke taak als men weet hoe node eigenaars het gekoesterd familiebezit laten weghalen zodat zij dagenlang tegen een kale plek op de muur moeten aan kijken. En evenmin gemakkelijk omdat de bezitter niet altijd een sluitend artistiek pedigree kan voorleggen of te goeder trouw de selektie door een wankele toeschrijving op een verkeerd spoor brengt. De belangstelling voor antiek en oude kunst blijft groot. Niet alleen tekent zij zich af op de kunstmarkt. Zij wortelt ook diep in de geest van de tijd die nog steeds op zoek is naar een eigen gelaat. Hoe vreemd ook deze konjunktie tussen spekulatie en romantiek, wie oude kostbaarheden eksposeert kan rekenen op bijval. Vooral eksposities uit vrijwel onbekend privé-bezit zijn welkom. Behalve dat deze de ijdelheid van de eigenaar strelen, kunnen zij de nieuwsgierige amateur op het spoor brengen van nieuwe gegevens of hem aansporen daarnaar op zoek te gaan. Op voorwaarde dat hij daarbij enigszins geholpen wordt, bijvoorbeeld door opgave van herkomst en bibliografie. Deze onmisbare hulpmiddelen bleken te Kortrijk niet voorhanden, werden althans niet vrijgegeven. Zulke diskretie is ten dele te begrijpen, ondermeer om veiligheidsredenen. En wie achteraf
Portret van kindje door Adriaen Van der Linde.
een stuk verder wil bestuderen, kan privatim bij de inrichters terecht. Maar de gedwongen leemte in de kataloog blijft, en is later nog nauwelijks aan te vullen. Waarom geen tussenformule bedacht die meer bepaald de herkomst hielp rekonstrueren? Niet weinig oude kunststukken zijn in omloop ge- | |
[pagina 277]
| |
bracht op veilingen in de Napoleontische tijd. Andere behoren vanouds tot het familiaal patrimonium, en staan vermeld in een inventaris, een testament of enige andere boedelbeschrijving. Diskrete aanduidingen in die richting zouden de kunstliefhebbers een flinke stap vooruit kunnen helpen bij de rekonstruktie van een kultuurbeeld. Jammer ook dat er zo weinig foto's in de kataloog staan, wél vier in kleur, maar waarom niet alle werken, eventueel sterk gereduceerd, in zwart-wit? Of was dit financieel niet haalbaar?
Het spijt ons over dit belangrijk initiatief zo zuur te moeten schrijven, maar gemiste kansen stemmen altijd treurig. Want belangrijk is de ekspositie zonder twijfel geweest. Het kleine ronde paneeltje met Maria die Jezus voedt, van Gerard David, was niet meer in het openbaar te zien geweest sinds de baanbrekende tentoonstelling over de Vlaamse Primitieven in 1902 te Brugge. Rechtstreekse konfrontatie met minder betwiste werken op de eerste belangrijke naoorlogse ekspositie in dezelfde stad, nl. in het Groeningemuseum, in 1949, moet dus niet mogelijk geweest zijn? Het tema, oorspronkelijk van Rogier van der Weyden, is in de daaropvolgende decennia zo dikwijls herhaald, dat identificering nog alleen op uiterst strenge stijlnormen mag gebeuren. Dit korrektief moet trouwens geregeld herhaald worden, ook bij de Kortrijkse toeschrijvingen die niet driester waren dan op soortgelijke eksposities elders. Vraagtekens plaatsen naast elke naam ware bovendien onbillijk, zeker voor de ‘poetae minores’ die geregeld voortreffelijk vakwerk hebben nagelaten, zij het dan dat hun vormgeving teruggaat op ontlening en afgestorven stijlelementen. De scheefgetrokken filosofie van de Vanitas van Cornelis de Heem is daar een goed voorbeeld van.
Het nut van dergelijke tentoonstellingen spruit verder voort uit het samenbrengen van een aantal losse kunstwerken die, op een gegeven moment in de maatschappelijke ontwikkeling, de gemeenschap hebben geboeid. Men houdt dan de individuele werken voor wat zij waard zijn, maar men let tegelijk op de groep als graadmeter van een geestelijk klimaat. In dat perspektief is de aanwezigheid van een zo omvangrijk bestand uit de Nederlanden te Kortrijk toch vrij merkwaardig. Natuurlijk werden wij nu niet geïnformeerd over het aantal bijvoorbeeld Franse werken - Rijsel is niet veraf - of gewoon buitenlandse. De verhoudingen binnen het Stedelijk Museum zullen die respektieve aanwezigheid wel niet getrouw weerspiegelen. Een museum kan dit trouwens maar zelden.
Deze indruk geldt ook voor de 34 skulpturen. Op een paar notelaren putti na, wellicht afkomstig uit een monumentale schouw, zijn alle beelden godsdienstig van tema: verscheidene madonna's, ook andere populaire heiligen (waaronder drie afgebeeld op gewelfsleutels afkomstig uit de Smedenkapel van Gent) en enkele goede komposities waaronder een Geboorte van Kristus, oorspronkelijk gepolykromeerd, in de levendige rotonde-opstelling die men van de Brabantse altaarkunst kent. Deze kollektie is boeiend, maar moet toch onderdoen voor deze van de schilderijen. De panelen en doeken leveren immers betrekkelijk meer houvast, al moeten wij ons bezwaar van daarnet handhaven. Vooral portretten stellen zelden teleur. Zelfs als ze wat ‘bouwvallig’ zijn zoals dat van het kleine meisje, op naam van een ons onbekende Adriaan van der Linde, die uit Brugge afkomstig zou zijn geweest en gewerkt heeft omstreeks 1618 in Friesland. Er is een Gents architekt van die naam, maar die is pas in 1640 geboren. Het portretje draagt alvast eerstgenoemd jaartal. Het kind ziet er stralend uit in zijn stijfgesteven vrouwenkleed met een vreemde rammelaar met beretand in het rechterhandje. Waarom de kataloog het jaartal als een sterfdatum interpreteert is niet duidelijk; op het schilderij staat alleen te lezen dat het jeugdig personage tien maanden oud is, maar een obiit of een sterfkruisje zijn niet te zien. Toch formeler in dat opzicht is het portret van de tweede bisschop van leper, Simons, die een tijdlang te Kortrijk pastoor geweest is. Kwam dit paneel wellicht na 1605, op naam van Frans Pourbus de jonge, in het bezit van de familie van de dode prelaat? Of is het op de pastorie gebleven en later met opschriften aangevuld?
Interessant - maar nu worden wij pas echt subjektief - bleek ook de Blijde Boodschap van Karel van Mander, de auteur van het beroemde Schildersboek; over de romaniserende trant van de kompositie valt weinig te zeggen, maar het doek vertegenwoordigt toch een schakel in de artistieke ontwikkeling die bij Rubens haar hoogtepunt heeft bereikt. Rubens was er te Kortrijk ook bij, maar we weten niet of deze Kuise Suzanna, met kwaliteiten, in het korpus van zijn oeuvre is opgenomen.
Gaby Gyselen, Brugge |
|