Ons Erfdeel. Jaargang 17
(1974)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd1.Al jarenlang zijn kritici het oneens over de wijze van kritiseren. De ene kritikus wil een persoonlijk, subjektief antwoord geven op zijn onderwerp, de ander houdt niet van zo'n intieme optiek, hij vindt de literaire kritiek alleen zinvol voorzover ze de leesakt adekwater maakt, voorzover de lezer tot reflektie gebracht wordt, voorzover de beleving van de doorsnee-lezer verrijkt wordt. Uit de wijze waarop Georges Wildemeersch teksten van Hugo Claus benadert, blijkt dat hij tot de laatste groep kritici behoort. Hij is zich bewust van zijn dienende, interpreterende en docerende taak, en dat is meer dan men van veel kritici kan zeggen. Wildemeersch' Clausstudie dwingt bewondering af. In een rustige, heldere en hier en daar wat al te docerende stijl (kenmerkend zijn de vele herhalingen) analyseert hij Claus' oeuvre tot ongeveer 1965, en van dat werk vooral de poëzie. Nu eens trekt Wildemeersch algemene lijnen van dichtbundel tot dichtbundel, dan weer geeft hij een interpretatie van een kenmerkend gedicht voor een periode. Van de bundels Trancredo infrasonic, De Oostakkerse gedichten en Een geverfde ruiter worden diepgaande analyses verricht. Vanaf het begin voelt de lezer dat Wildemeersch zijn stof tot in de puntjes beheerst. Elk | |
[pagina 263]
| |
werk, elk gedicht plaatst hij in het grotere geheel van Claus' tematiek. | |
2.Dit neemt niet weg dat Wildemeersch' boek ook zwakke plekken heeft. Mijn belangrijkste bezwaar is de betrekkelijk geringe aandacht voor Claus' proza. De Metsiers, De hondsdagen, De koele minnaar, De verwondering en Omtrent Deedee komen wel aan de orde, maar opmerkingen over hun struktuur zijn nogal terloops. De al geringe plaats die het proza toebedeeld krijgt, wordt grotendeels gebruikt voor informatie over de tematiek. Aan De Metsiers wordt bijvoorbeeld een hoofdstukje van twee pagina's gewijd. Wildemeersch zegt niets over de typische vertelwijze dat elk hoofdstuk door de ogen van één van de personen wordt gezien. Meer belang steit hij in het tema: ‘Voor Ana o.m. vertegenwoordigt hij (= Bennie) de onvolwassenheid en de jeugd, d.i. zuiverheid, onschuld, oprechtheid en begrip. Bennie moet de vlucht van Ana uit de realiteit, uit de wereld der volwassenen... mogelijk maken,’ (27). Deze konstatering moet men zien in het licht van Wildemeersch' stelling dat voor de eerste periode van Claus' schrijverschap kenmerkend is de keuze ‘tégen de werkelijkheid en vóór de verbeelding, tégen de wereld der volwassenen en vóór deze van het kind.’ (15). Wildemeersch selekteert zijn gegevens, wat betekent dat hij struktuuropmerkingen weglaat. Het point of view van De Metsiers en het effekt ervan op lezers, is dus principieel buiten beschouwing gelaten. Ook het aanstippen van enkele cyklische elementen (de eendenjacht aan het begin en einde), van prospektieve aspekten, van parallellen en kontrasten, blijft achterwege.
Voor de manier waarop De Verwondering en de andere romans besproken worden, gelden dezelfde bezwaren. De enige strukturele opmerking in 'n hoofdstuk van 3 (sic!) bladzijden over De Verwondering betreft de drie ‘lagen’: het afstandelijke verhaal, de dagboekfragmenten en het notaboek met subjektieve biezonderheden. Over effekten en konsekwenties voor een lezer wordt echter niets gezegd. Wildemeersch tracht zelfs in die paar honderd woorden invloeden aan te wijzen: ‘de roman steekt vol allusies, ontleningen en reminiscenties aan o.m. Grass, L. Caroll, A. Robbe-Grillet...’ etc. (280). Het blijft bij een losse konstatering, want er wordt niets waargemaakt d.m.v. bewijsmateriaal. Het betoog over Claus' romans is dus erg oppervlakkig. | |
3.Karakteristiek voor het deel dat de poëzie behandelt, is daarentegen diepgang. Niet alleen van de overbekende bundels worden gedegen leesrapporten afgedrukt, ook de eerste bundels heeft Wildemeersch van uitgebreide interpretaties voorzien. Hij laat o.m. zien dat er in de tematiek een geleidelijke verschuiving plaats vindt van anti-intellektualistisch, onvolwassenheid en anti-realistisch naar ‘geëngageerde, existentialistische belangstelling voor mens en tijd in literatuur’ (46). Een verschuiving die zich af begint te tekenen bij de bundel Tancredo infrasonic. Door de keuze van Wildemeersch vóór de poëzie zijn vrijwel alle opmerkingen, stellingen en algemene ontwikkelingslijnen gebaseerd op de gedichten van Claus. Dit is geen bezwaar, omdat het proza bij die veranderingen aansluit, maar wel van belang om te onderkennen. De titel van het boek is om die reden enigszins misleidend. De dichter Hugo Claus was een adekwater voorstelling van zaken geweest. Wildemeersch spreekt zelf trouwens over zijn ‘inleiding tot “Claus” poëzie’ (307)! Het is jammer dat een goed essay over Hugo Claus, door 't met de haren erbij slepen van 't proza, zwakke plekken gekregen heeft. | |
4.Ruud Kraayeveld
Georges Wildemeersch: Hugo Claus of OEdipus in het paradijs (triagnose van een myte: deel 2), J. Sonneville, Brugge / Nijgh en Van Ditmar, Den Haag, 323 pag., f 20, -. |
|