De Belgische dagbladpers onder Duitse censuur 1940-1944.
Ik heb zelden een lijvige en grondige studie ontmoet die zo vlot leest als dit doktoraal schrift van Els De Bens. Het boeiende van dit boek zit niet alleen in de levendige stijl, die geen behoefte heeft aan storende lange voetnoten, maar ook in de zeer brede informatie die veel ruimer is dan de titel van het boek laat vermoeden, en gebaseerd op archiefstukken die tot nog toe voor niemand toegankelijk zijn, omdat de Belgische archiefwet de officiële bescheiden pas vijftig jaar na de gebeurtenissen openstelt. In de Verenigde Staten gebeurt dit na vijfentwintig jaar, en de Duitse oorlogsarchieven werden onmiddellijk opengesteld. Zo is men voor de recente Belgische geschiedenis op het buitenland aangewezen! Gelukkig heeft Els De Bens ‘bepaalde stukken’ (p. 15) van het auditoraat-generaal kunnen inzien. Op p. 365 verschrijft ze zich echter waar zij meedeelt dat inzage van het vooronderzoek van de buitenvervolging gestelde oorlogskranten ‘slechts gedeeltelijk toegestaan’ werd. Daarmee weten wij dat ze voor de andere kranten het hele dossier kon inzien. Precies deze gegevens, aangevuld met mondelinge verslagen van bij de zaak betrokken personen, en Duitse archiefstukken leverden het meest oorspronkelijke materiaal van dit werk.
Vooraleer de Belgische pers ter hand te nemen, behandelt de auteur in haar Eerste Deel de organisatie van het perswezen in Duitsland, als onderdeel van de Nazi-propaganda, en de organisatie door de Duitsers van de Belgische pers. Opnieuw vernemen wij hier hoe ingewikkeld de Duitse strukturen waren en blijkbaar bewust afgestemd op onderlinge machtstrijd, wat de persoonlijke machtspositie van Hitler ten goede kwam. De medewerking die door Belgische journalisten, persbureaus en distributieagentschappen aan de Duitsers verleend werd, wordt op een bijzonder genuanceerde manier uiteen gezet. Waar ligt de lijn tussen ‘aanwezigheidspolitiek’ en ‘collaboratie’ al of niet om den brode?
In het Tweede Deel - veruit het interessantste - behandelt De Bens de 35 Belgische kranten, die zij naar de titel onderscheidt in ‘gestolen’, ‘vooroorlogse’ en ‘nieuwe’ dagbladen, naar de tendens in ‘gebonden’ en ‘nietgebonden’ kranten de eerste zijnde de emanatie van kollaborerende groepen. De auteur heeft het aangedurfd een volledige historiek te schetsen van deze groepen, van hun onderlinge verhoudingen en machtstrijd, hun steunpunten en invloedsfeer, en de verhouding van de kranten tot de doelstellingen van deze groepen, waarvan zij soms in zeer geringe mate een spreekbuis blijken te zijn. Dit is naar mijn gevoel één van de belangrijkste vaststellingen die deze studie oplevert. Door haar onderzoek niet te beperken tot de geschiedenis van de dagbladen zelf heeft Els De Bens ons in feite het eerste enigszins uitvoerig globaal overzicht bezorgd van de Vlaamse en Waalse kollaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Het Derde Deel bestaat uit een kwalitatieve en vergelijkende inhoudsanalyse van vier Vlaamse kranten. Behalve voor enkele onderwerpen van binnenlandse politiek die in het eerste hoofdstuk behandeld worden, wordt de auteur voor haar onmenselijke inspanningen (meer dan 4.000 kranten lezen!) hier in feite niet beloond. Een uitvoeriger behandeling van de Duitse richtlijnen aan de pers, - waarvan slechts enkele voorbeelden in Bijlage 2 opgenomen zijn - zou m.i. veel interessanter geweest zijn dan het onderzoek naar de wijze waarop Joden, plutokraten en bolsjevisten in 4 Vlaamse kranten werden voorgesteld.
Zonder spijkers op laag water te willen zoeken moet ik er op wijzen dat de auteur niet altijd gebruik gemaakt heeft, of niet altijd gebruik heeft kunnen maken van recente publikaties als bijv. de memoires van Albert Speer, voor de persoonlijkheid en de machtstrijd van Goebbels. Nergens wordt verwezen naar het