De Nachbarn-Kahiers.
Aan internationale kulturele voorlichting doen is voor ambtenaren zeker niet gemakkelijk, omdat ze er voortdurend zorg voor moeten dragen niet het odium van propaganda op zich te laden. Bovendien moeten ze niet alleen onpartijdig, onbevooroordeeld en deskundig zijn in wat het eigen land te bieden heeft, maar ze moeten eveneens zeer goed thuis zijn in de kutluur van het land van ontvangst.
Misschien is de graad van moeilijkheid van de opdracht er de oorzaak van dat we op dit gebied al te zelden redenen hebben om voor een opvallend initiatief de waardering uit te spreken die het verdient. Met des te meer genoegen wil ik even aandacht vragen voor de serie kahiers die de Nederlandse ambassade in Bonn uitgeeft onder de titel Nachbarn. Er zijn tot nog toe een kleine 20 kahiers verschenen, die een breed spektrum van het Nederlandse kultuurleven bestrijken, met af en toe ook een korte ekskursie naar Vlaanderen.
De gehuldigde formule lijkt heel wat mogelijkheden in te houden: de onderwerpen zijn zo geselekteerd dat ze voortdurend de wisselwerking tussen Nederland en Duitsland naar voren halen en de auteurs worden zowel uit Duitsland, Nederland als Vlaanderen gerekruteerd.
Het ligt niet in mijn bedoeling alle beschikbare kahiers te bespreken, maar er een paar karakteristieke voorbeelden uit te lichten. De serie werd geopend met een essay van Annie Romein Verschoor, Charakter und Kultur des Niederländers. Dit eerste nummer is al heel typisch voor de hele opzet, qua inhoud (de voorbeelden zijn zo gekozen dat ze het meeste kans maken de Duitse lezer aan te spreken) en qua vormgeving (ietwat onhandig formaat, een vrij moeilijk leesbare bladspiegel, maar al bij al zeker niet onverzorgd). Het zal wel onnodig zijn hier aan toe te voegen dat de tekst van Annie Romein-Verschoor heel spiritueel is, en een tikkeltje uitdagend.
Een ander voorbeeld is het derde kahier, waarin de Westfaal Heinz Schneppen onder de titel Niederländische Universitäten und deutsches Geistesleben de wederzijdse beïnvloeding onderzoekt en aantoont dat er vanuit Nederland, en vooral vanuit Leiden, een grotere invloed is uitgegaan dan we meestal weten of vermoeden.
Tot de minst geslaagde afleveringen behoort misschien de Hymne für Holland van Hermann Kesten. Dit achtste nummer lijkt me nogal opgepept, met al die heldhaftigheid aan Nederlandse zijde en zo. Het interessantste in deze bijdrage zijn echter de gegevens over de Duitse literatuur in ballingschap, waarvan Amsterdam een hele tijd het centrum geweest is.
Een van de hoogtepunten tenslotte is het kahier van prof. Jan Goossens, Was ist Deutsch - und wie verhält es sich zum Niederländischen? De lezer van O.E., die zich uit de 15e jaargang, nr. 5, het artikel over de Duitse germanistiek en het Nederlands van dezelfde auteur herinnert, zal zich zonder moeite kunnen voorstellen hoe raak en verhelderend prof. Goossens de toestand ten gerieve van het Duitse publiek uit de doeken doet.
Vanaf de twaalfde aflevering worden de kahiers ook geregeld geillustreerd, zoals dat over Dürer in de Nederlanden (nr. 12, door Sepp Schüller) of Max Liebermann in Holland (nr. 16, door Anna Wagner). Voor de volledigheid citeer ik nog even de titels die ik nog niet vernoemde: Niederländisch und Niederdeutsch