Jozef Baert, François Van Eetvelt.
Iedereen die een weinig vertrouwd is met ons eigen kultureel verleden weet natuurlijk dat Peter Benoit de belangrijkste vertegenwoordiger is van de Vlaamse nationale school. In vele handboeken van muziekgeschiedenis en vaderlandse geschiedenis wordt hij met vleiende epiteta bedacht, zoals ‘De Vlaamse bard’ of ‘De grote feestklok van Vlaanderen’ en zeer dikwijls wordt hij er vergeleken met Conscience en zelfs met Rubens. Die grenzeloze verering heeft echter haar tegenpool. Sommige muziekgeïnteresseerden beschouwen het immers als een bewijs van muzikaal doorzicht, wanneer ze betogen dat het werk van Peter Benoit al bij al goedkoop en oppervlakkig, schraal en gebrekkig is. Het eigenaardige is echter dat beide strekkingen zich in hun waardebepaling beperken tot slechts enkele bladzijden van de toondichter, en meestal zonder de minste kritische zin weinigzeggende algemeenheden van anderen klakkeloos overnemen. Wil men echter een verantwoord waarde-oordeel uitspreken en de precieze betekenis van Peter Benoit als komponist afwegen, dan wordt het dringend tijd dat men kennis maakt met het hele oeuvre van de toondichter, en zich niet uitsluitend en als maar opnieuw op dezelfde partituren afstemt.
Alleen al om de genoemde reden vinden wij het zo belangrijk dat eindelijk dit werk, waarvan de meesten geen noot kennen, weer eens werd uitgevoerd, en nu ook voor de BRT-fonoteek werd opgenomen. De vorige uitvoering dateerde uit 1935, en werd toen geleid door Flor Alpaerts.
Het oratorium De Rhijn is het laatste grote werk dat Peter Benoit komponeerde. Hij voltooide het in 1889. Na de kreatie te Antwerpen in datzelfde jaar werd het kort daarop nog verklankt te 's-Gravenhage, Düsseldorf en Kampen.
Als antwoord op een kritiek die te Düsseldorf op het werk werd gegeven en waarin men Peter Benoit verwijt de Rijn niet voldoende op zijn Duits te hebben bezongen, zei de toondichter: ‘In Duitsland heerst zowat hetzelfde gebrek als in Frankrijk; in beide landen meet men alles te zeer naar eigen maatstaf. De Fransman zegt: Chez nous doet men dat zus! De Duitser zegt, Wir Deutschen doen dat zo! En daarmee is gewoonlijk alles gezegd. Dat ik de Rijn niet als een Duitser bezongen heb, is juist mijn trots. Ik heb de Duitse stroom verheerlijkt als een Vlaming het doen moest, dat is als man der kleuren, als schilder’. (J. Horemans: Peter Benoit, Antwerpen, 1934.)
De Rijn is een oratorium in drie delen. In het eerste deel maken we kennis met de twee legendarische geliefden, ‘De Scheldezoon’ en ‘De torendochter’, die Antwerpen verlaten en door het hemelruim naar de Rijnstreek vliegen. Het tweede deel is een uitgebreid fresko waarin het leven aan de oevers van de Rijn in wisselende, soms ver gezochte taferelen wordt geschilderd. In de stoet van prominenten ontdekken we o.m. de meesterzanger Heinrich von Frauenlob, Beethoven, Goethe en Gutenberg. We varen o.m. langs de Loreleyrots en de Drachenfels, waar we een uitbundig studentenfeest bijwonen. Het laatste deel klinkt als een feesthymne aan de twee grote kultuursteden Aken en Keulen, waarna de twee legendarische geliefden huiswaarts keren, vol vreugde om al het schoons dat ze op hun Rijnreis hebben bewonderd.
De oorspronkelijke, hoogdravende tekst van Julius De Geyter met zijn vaak absurde inhoud werd voor de gelegenheid bewerkt door Anton Van de Velde. Jammer genoeg is de bewerker er niet in geslaagd de holle bombast van sommige passages geheel uit te roeien.
Op de titelpagina van zijn partituur voor solostemmen, gemengd koor en groot symfonisch orkest, schreef Peter Benoit: ‘Getoonzet in volkstrant’. Dat karakter spreekt ten dele uit het gebruik van enkele volksliederen uit diverse landen (o.m. enkele bekende Rijnliederen), maar nog meer uit een eenvoudige soms kantabele melodische lijn, en uit enkele pittig-humoristische danstaferelen.
In zijn standaardwerk over Peter Benoit bepaalt dr. August Corbet de muzikale waarde van dit oratorium als volgt: ‘Onder 's Meesters oratorio's neemt het dan ook een eigenaardige plaats in, door zijn doorlopende lichte humoristische toon, zijn bevallige melodiek, zijn rijpe harmoniek, zijn ver doorgedreven contrapuntiek, de polyfonische bewerking der stemmen van koor en orkest en zijn ongemeen schitterende orkestratietechniek’. Charles Van den Borren van zijn kant ontdekte in dit oratorium het stadium van verval van Benoits genie.
Dat het werk op zeer gemengde gevoelens is onthaald en dat het niet direkt als een hoogtepunt in Benoits oeuvre werd gekwalificeerd is o.i. te wijten aan twee oorzaken. Allereerst de uitvoering, waaraan niet over de hele lijn de gewenste zorg was besteed. Onder de vokale solisten bleek buiten de bas Lode Hendrikx niemand opgewassen tegen de zware taak. Gelukkig voor de bandopname heeft de BRT met