| |
| |
| |
bestaat de vlaamse beweging niet?
Iuc schepens
Geboren in 1937 te Brugge. Licentiaat Romaanse Filologie, geagregeerde Hoger Secundair Onderwijs Rijksuniversiteit Gent (1961). Stagiair Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (1962). Sinds 1962 wetenschappelijk assistent bij de Provinciale Dienst voor Kultuur te Brugge.
Publiceerde: Stille Getuigen 1914-18 (1964, in samenwerking met L. Devliegher en G. Gyselen), Front 1914-18 (1968, in samenwerking met L. Devliegher), 1940 - Dagboek van een Politiek Conflict (1970), Kroniek van Stijn Streuvels (1971), Van Vlaskutser tot Franschman (1973).
Adres:
't Speelhof 80, 8200 Sint-Michiels-Brugge.
Eind oktober 1973 bracht de uitgeverij Lannoo te Tielt-Utrecht het eerste deel van de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging op de markt. Het telt 902 dicht bedrukte, verzorgde en goed geïllustreerde bladzijden, die ons brengen van het Woord vooraf van de redaktie tot aan Lysens, Jozef. Voor de alfabetische ordening werd het Noordnederlandse systeem gevolgd: omzetting van de voorvoegsels (Van, De etc.) wat al eens aanleiding geeft tot eigenaardige verwijzingen zoals bijv. op p. 408: D'Haese, Bert, z. Bert d'Haese waarbij je die Bert op de H van Haese terugvindt. Een overzicht van dit eerste deel kan het best gegeven worden aan de hand van de uitvoerig behandelde trefwoorden. Er zijn er allereerst die vrij algemene onderwerpen behandelen, zoals Antwerpen, Brussel, Frans-Vlaanderen, Gent, Limburg en de Vlaamse Beweging. Andere behandelen politieke aspekten, zoals: Amnestie, Collaboratie, Communistische Partij, Culturele autonomie, Diplomatie, Federalisme, Hertoginnedal, Katholieke Partij, Liberale Partij en Vlaamse Beweging. Nog andere behandelen de sociaal-ekonomische aspekten: Arm-Vlaanderen, Daensisme, Demografie in Vlaanderen, Economie, en Economische Decentralisatie; of kulturele aspekten: Beeldende kunst, Cultuurraden, Literatuur en Vlaamse Beweging. Een aantal trefwoorden vormen historische monografieën die de invloed bestuderen van bijv. de Action française op de Vlaamse Beweging, het Activisme, de verhouding België-Vlaanderen, de Boerenkrijg, de verhouding Duitsland - Vlaanderen, de Frontbeweging, de Guldensporenslag, de IJzerbedevaarten, de Hollands-Belgische toenadering, Kerk en Vlaamse Beweging, en een uitstekend overzicht van de Histo- | |
| |
riografie van de Vlaamse Beweging. Tenslotte komen
er nog enkele uitvoerige biografieën voor: Cauwelaert, Frans van; Clercq, Staf de; Elias, Hendrik, Jozef; Geyl, Pieter; Gezelle, Guido; Gruyter, Jan Oscar, de; Huysmans, Camille, en monografieën
van verenigingen of instellingen: Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond, Davidsfonds, Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond Leuven, Katholieke Vlaamsche Landsbond, Klein Seminarie Roeselare.
Ook aan de voornaamste kranten en periodieken wordt een kleine nota gewijd, en zelfs aan instellingen als de Alhambraof de Beursschouwburg te Brussel.
Vele van de hier vermelde trefwoorden vormen werkelijk een openbaring voor de niet-gespecialiseerde lezer, ik denk bijv. aan de artikelen over de Action française, de Communistische, de Katholieke en de Liberale Partij, de verhouding België-Vlaanderen en Duitsland-Vlaanderen, enz. Een trefwoord als de Collaboratie werd door Manu Ruys op een voorbeeldig genuanceerde wijze behandeld. Andere minder uitvoerige trefwoorden, zoals bijv. de biografieën van Tony Herbert en Jeroom Leuridan zijn bijzonder instruktief. Ook aan tegenstanders van de Vlaamse Beweging worden korte notities gewijd.
Als ik schrijf dat deze encyklopedie begint met het Woord vooraf van de redaktie, dan doe ik dat niet voor de aardigheid. Ik zou zelfs kunnen schrijven, dat deze encyklopedie begint met de (knappe) flaptekst. Omdat sommige delen van deze flaptekst, samen met het Woord vooraf en de daarop volgende ‘Beknopte geschiedenis van de Vlaamse Beweging’ door Elias en Willemsen, in feite het eerste en voornaamste trefwoord behandelen, dat bepalend is voor de hele realisatie, nl. de Vlaamse Beweging.
De eerste zin van de flaptekst ontneemt ons reeds alle illusies: ‘De Vlaamse Beweging bestaat niet. De term Vlaamse Beweging is een fictieve benaming voor een samenspel van factoren, een vlechtwerk van historische gebeurtenissen die door de beschouwer moedwillig geïso- | |
| |
leerd worden uit een bredere context: de geschiedenis van Vlaanderen, of, in Pirennistisch perspectief, de geschiedenis van België, of nog, in Geyliaanse zin, de geschiedenis der Nederlanden.’
Het is evident. En zoals vaak gebeurt met wat evident is, is het niet bestand tegen
Affiche met tekening door G. Wappers.
een kritische analyse. Waarom een ‘fictieve’ benaming? In het Woord vooraf van de redaktie lees ik: ‘Een complexe stroming als de Vlaamse Beweging laat zich moeilijker definiëren dan bijvoorbeeld de arbeidersbeweging of de strijd voor de vrouwenemancipatie’. Zijn arbeidersbeweging en vrouwenemancipatie dan geen ‘fiktieve’ benamingen voor een samenspel van faktoren, een vlechtwerk van historische gebeurtenissen die door de beschouwer enz...? Het woord fiktief is hier overbodig, en meteen vervalt de eerste zin: ‘De Vlaamse Beweging bestaat niet’. In feite wil deze passus zeggen: De Vlaamse Beweging is geen voorwerp, geen ding, of anders (hoe zou ik aan de bekoring kunnen weerstaan) de Vlaamse Beweging is een on-ding. En wie van de redaktie zal mij tegenspreken?
In haar Woord vooraf betoogt de redaktie, aan de hand van citaten, dat elke historikus van de Vlaamse Beweging gekonfronteerd geweest is met de moeilijkheid ‘op grond van zijn persoonlijk inzicht in de aard en het karakter van de beweging, een uitspraak (te) moeten doen over haar ontstaan en haar situering in de tijd’.
Ik geloof dat deze zin de gedachtengang van de redaktie niet helemaal juist weergeeft, want het moeilijkste probleem is niet dat van het ontstaan en de situering in de tijd, - alle historici situeren deze zo niet eind 18e dan toch begin 19e eeuw -, maar wel dat van het ‘persoonlijk inzicht in de aard en het karakter van de beweging’. De enkele definities die de redaktie als illustratie opgeeft slaan juist daar op. Uit deze en andere definities haalt zij dan de drie komponenten die voor haar de inhoud uitmaken van het begrip Vlaamse Beweging en dus de maatstaf vormen voor deze encyklopedie: het zijn ‘taalstrijd, nationale bewustwording, geestelijke en materiële opgang’ van het Vlaamse volk. Deze omschrijving valt samen met de bepaling van de flaptekst die ‘de opgang van het Vlaamse Volk’ beschrijft als een ‘dialectisch samenspel
| |
| |
De drie kraaiende hanen, schilderij door een onbekende.
van politieke, sociale, economische en culturele factoren’ dat ‘de enge grenzen van een taalstrijd verre te buiten gaat’ Ik verkies deze laatste bepaling omdat zij rekening houdt met de dynamische wisselwerking, de wederzijdse beïnvloeding, kortom het ‘dialectisch samenspel’ van deze komponenten.
En precies dit dialektisch samenspel wordt niet nader belicht in de verdere ontleding die de redaktie geeft van de drie komponenten. Misschien is dit de reden waarom dit Woord vooraf niet helemaal bevredigt.
Ik vraag mij af of de redaktie niet tot een meer helder inzicht in het begrip ‘Vlaamse Beweging’ zou gekomen zijn, had zij, in plaats van enkele definities naast elkaar te plaatsen, gezocht naar de evolutie van de begripsinhoud. Het ligt toch voor de hand dat de term Vlaamse Beweging in 1973 niet meer dezelfde begripsinhoud kan hebben als bijv. in 1914 of in 1856, en dat de eerste die de term Vlaamse Beweging gebruikt (uitgevonden) heeft, ook ongeveer de eerste moet zijn die zich bewust was van een aantal specifieke kenmerken, waardoor deze beweging zich van de omringende gebeurtenissen onderscheidde. Uit het historisch overzicht
| |
| |
van Elias, dat volgt op het Woord vooraf verneem ik dat ‘de opkomst van de eigenlijke V.B.’ te situeren is na 1830, en zich alleszins konkretiseert in het manifest van Ph. Blommaert Aenmerkingen over de Verwaerloozing der Nederduitsche Tael van 1832, gevolgd in 1834 door de voorrede tot Reinaert de Vos van J.F. Willems. In 1836 wordt te Gent een letterkundige maatschappij opgericht met kenspreuk ‘De Tael is gansch het Volk’. Dat is dus taalbeweging.
In 1835 werd echter te Antwerpen de rederijkerskamer De Olijftak gesticht, waarvan één van de leiders, Hendrik Conscience, eind 1838 zijn Leeuw van Vlaanderen publiceerde en een ander (oud-)lid. P.F. van Kerckhoven op 15 juni 1847 een pamflet publiceert getiteld ‘De Vlaamsche Beweging’. Het jaar daarop bestempelt De Olijftak J.F. Willems' voorrede als ‘het wezenlijke signaal voor de Vlaamsche Beweging’.
Voor zover ik het kan achterhalen, wordt dus in 1847 voor het eerst de term Vlaamse Beweging gebruikt, en wel door een Antwerpse groep die er een ruimere inhoud aan geeft dan alleen een taalbeweging, namelijk een strijd voor nationale bewustwording. Beide aspekten zijn dus nagenoeg even oud en hebben zich samen ontwikkeld. Ik meen dat men op Vermeylen en De Raet moet wachten om nieuwe aspekten in de begripsinhoud van het woord Vlaamse Beweging te zien bestendigen.
Ik zou hetzelfde probleem echter ook vanuit een andere hoek willen benaderen, en daarom moet ik eerst terug naar de eerste passus van de flaptekst, die de Vlaamse Beweging ziet als ‘een samenspel van factoren... die door de beschouwer moedwillig geïsoleerd worden uit een bredere context: de geschiedenis van Vlaanderen of... de geschiedenis van België, of nog... de geschiedenis der Nederlanden’. Daaruit onthoud ik dat de Vlaamse Beweging geen synoniem is van de geschiedenis van Vlaanderen, dus ook geen synoniem van de geschiedenis van de Vlamingen. Is zij geen geschiedenis van de Vlamingen, dan is zij wel de geschiedenis van een deel van deze Vlamingen: de Vlaams-bewusten zoals men ze nu noemt, vroeger noemde men ze de flaminganten. Het woord ‘flamingant’ is van Franse oorsprong en wordt door Paul Robert voor het eerst geattesteerd in 1740, met de betekenis ‘qui parle flamand, où l'on parle flamand’. Dezelfde betekenis wordt in 1873 nog door Emile Littré aan het woord gegeven. En dan lees ik maar wat in de encyklopedie zelf staat onder het trefwoord ‘Flamingant - Flamingantisme’, en ik verneem dat het woord aan Franstalige zijde pas aan het einde van de 19e eeuw een verruimde en eerder pejoratieve betekenis gekregen heeft. De vraag is natuurlijk waarom is dit pas aan het einde van de 19e eeuw gebeurd? En het antwoord kan slechts zijn: omdat in deze periode de Vlaamse Beweging een ernstige bedreiging is gaan vormen voor de tegenpartij, het unitaire verfranste België. Het begrip bedreiging impliceert een botsing van wederzijdse invloedsferen en derhalve een strijd om de macht. In een demokratische staat berust de macht officieel op het politieke vlak, het vlak van de wetgeving, die de rechten en plichten van de staatsburgers bepaalt. De taalstrijd zelf is daarvan de illustratie. De politieke bewustwording van de Vlamingen die zich in deze periode gaat aftekenen is onder het
trefwoord België- | |
| |
Aktivistische betoging te Antwerpen (3 februari 1918).
Vlaande re n in deze encyklopedie voortreffelijk beschreven.
Maar ik wil nog even bij de tegenpartij blijven stilstaan en noteer uit de Larousse de moderne betekenis van ‘Flamingantisme’ het is ‘un corps de doctrine (waarvan acte) qui se caractérise par son hostilité au rayonnement de la culture française et qui défend les droits de la communauté flamande en Belgique’. Volgens Robert is een flamingant, in de moderne betekenis een ‘Partisan de l'autonomie de la Flandre ou de la limitation de la langue, de la culture française en Flandre belge’. (Terloops signaleer ik dat de beroemde Encyclopaedia Britannica van de Vlaamse Beweging alleen de klassieke taalwetten onthouden heeft.)
In deze beide definities wordt de Vlaamse Beweging bestempeld als een taal- en kulturele beweging, maar ook als een politieke beweging (‘droits’ - ‘autonomie’).
Dat doet ook pater Verschueren s.j. in zijn Modern Woordenboek. En Hendrik Elias zelf onderscheidt, hier in de ‘Beknopte Geschiedenis’, diegene ‘voor wie de geschiedenis van de V.B.... een on- | |
| |
derdeel (is) van de nationaliteitenbewegingen in Europa in de 19e eeuw en als de bewustwording als volk van een taalgemeenschap die over geen eigen staatkundig bestaan beschikte’, en ‘diegene voor wie daarentegen de V.B. niets anders is dan een taalstrijd.’
De derde komponente van de Vlaamse Beweging, met name de beweging voor ‘de economische en sociale welvaart van de Vlaamse gewesten’ zoals de redaktie dat in haar Woord vooraf formuleert, wordt in de zoëven geciteerde naslagwerken nergens vermeld. Het is een element dat er pas in de 20e eeuw bijgekomen is, en dat heel zeker nooit de betekenis heeft gehad van de twee andere ‘Het perspectief van de economie ging voor de V.B. open in de jaren die aan de Eerste Wereldoorlog voorafgingen’ schrijft Lode Claes onder het trefwoord Economie en V.B. De redaktie relativeert overigens zelf deze derde komponente als zij schrijft dat ‘de grens tussen Vlaamse Beweging enerzijds, en anderzijds de algemeen-Belgische, vaak ook algemeen-Europese stromingen tot verruiming van het onderwijs, uitbreiding van de industrialisering en lotsverbetering van het proletariaat niet steeds scherp te trekken' is, - terwille van het ‘dialectisch samenspel’ natuurlijk.
Het lijkt mij moeilijk om naast de taalwetten ook een lijstje voor te leggen van gelijkaardige ekonomische en sociale wetten die door de Vlaamse Beweging werden afgedwongen. De sociaal-ekonomische doorbraak in de Vlaamse Beweging wordt door Willemsen in de ‘Beknopte Geschiedenis’ gesitueerd ‘aan het eind van de jaren vijftig en in het begin van de jaren zestig’ toen de Vlamingen de sociologie ontdekten (p. 40). En dus ook - op brede schaal dan- inzicht kregen in de ekonomische en financiële komponenten van de politieke macht, en in de taal- en kultuurstrijd als sociologisch verschijnsel. In dit verband stel ik mij vragen over een andere zin uit het Woord vooraf: ‘Het innerlijk verval en daardoor de miskenning van de “Vlaamse” taal bracht de miskenning mee van de volksgroep die ze sprak...’ Kan het ook niet dat de (sociale) miskenning van de volksgroep de miskenning van haar taal meebracht? Of is dit alleen een diskussie naar de prioriteit van de kip of haar ei?
Ik meen dat wij met de sociaal-ekonomische verwezenlijkingen niet meer in de Vlaamse Beweging zitten, maar in de sociaal-ekonomische geschiedenis van Vlaanderen. Dat wordt duidelijk als ik twee voorbeelden tegenover elkaar stel: enerzijds de strijd voor de Vlaamse aanwezigheid te Brussel en de handhaving van de Vlaamse belangen langs de taalgrens, die tot op vandaag nog altijd een taal- en kultuurstrijd is; en anderzijds de vele bloeiende konijnen- en geitenbonden (de geit zijnde de koe van de arme werkman) en ‘onderstandskassen’ van alle aard, die aan het einde van de vorige eeuw overal in Vlaanderen werden gesticht door Vlaamssprekende en zelfs Vlaamsvoelende edellieden. Ik zoek in deze encyklopedie tevergeefs naar namen als de Bethune, van Outryve d'Ydewalle, de Crombrugghe de Picquendale e.a. die zich juist op die gebieden zeer verdienstelijk hebben gemaakt. Zelfs de naam van kanunnik Logghe tref ik niet aan, maar dat zal wel gewoon een vergetelheid zijn.
Naar mijn gevoel is de sociaal-ekono- | |
| |
Affiche voor de Wetgevende Verkiezingen van 20 nov. 1921.
mische lotsverbetering van de Vlamingen geen specifiek kenmerk van de Vlaamse Beweging, het is wel een specifieke episode uit de geschiedenis van het Vlaamse volk en daarom zijn er zijdelingse en eerder toevallige bindingen. En ik meen zelfs dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen de sociale en de ekonomische belangstelling in het begin van de 20e eeuw (dat geldt niet alleen voor de Vlaamse Beweging). Ook Lode Claes, in zijn reeds geciteerde rubriek, maakt een onderscheid tussen het ekonomisch perspektief dat door figuren als De Laet voor de Vlaamse Beweging geopend werd, en de ‘sociale bewogenheid (die) bij de meeste flamingantische voormannen aanwezig’ was, en hij voegt er aan toe ‘velen hebben in de sociale bewegingen ten slotte hun belangrijkste actieterrein gevonden’, hierbij verwijzend zowel naar de Boerenbond als naar de socialistische vakverenigingen en de socialistische partij. De meer recente sociaalekonomische trend - zoals het taaldekreet van juni '73 dat toch nog altijd een ‘taal’-dekreet is -, lijkt mij veeleer een gevolg van de toenemende politieke machtsverwerving van een aantal bewuste Vlamingen die dank zij de Vlaamse nationaliteitsbeweging deze macht verworven hebben.
Om verdere begripsverwarring te voorkomen, zou ik dus voorstellen de Vlaamse Beweging te blijven definiëren in historisch perspektief als taal- en kultuurstrijd en nationaliteitsbeweging. En daarom zou ik durven stellen dat - met uitzondering van Brussel en de betwiste randgebieden - in Vlaanderen de Vlaamse Beweging voltooid is, omdat zij zodanige politieke macht verworven heeft dat zij voortaan van de geschiedenis van Vlaanderen niet meer onderscheiden kan worden.
Als ik nu terugkom op de afzonderlijke trefwoorden in deze encyklopedie, dan heb ik één fundamenteel bezwaar: er staan teveel trefwoorden in. Dit is in de eerste plaats het gevolg van de begripsinhoud die de redaktie aan de term Vlaamse Beweging heeft gegeven, maar ook aan de houding van de redaktie die, - ik citeer alweer de flaptekst -: ‘bij de keuze van de trefwoorden volstrekt empirisch, en bij de behandeling van de
| |
| |
Het Gulden Doek van Vlaanderen door H. Luyten.
kopij volstrekt eerlijk’ te werk is gegaan. Empirisch in die zin dat, waar er twijfel kon bestaan of een trefwoord al dan niet kan gerangschikt worden onder Vlaamse Beweging de redaktie blijkbaar altijd positief heeft gereageerd. Dat zij daarbij volstrekt eerlijk is geweest kan geen ogenblik betwijfeld worden.
Anderzijds is er ook de methode die erin bestaat voor boeken of gebeurtenissen die van belang zijn voor de Vlaamse Beweging voorrang te verlenen aan de persoon boven de zaak. Ik denk aan trefwoorden als Aelvoet, Hendrik; Baelde, Paul; Baes, Rachel; Bessemans, J.F.A.; etc. Normen in de eigenlijke zin van het woord schijnt de redaktie niet te hebben aangelegd: zo wordt bijv. op p. 187 Karel Blancke behandeld als lid van ‘de Swigende Eede’, maar zijn broer August, eveneens lid van ‘de Swigende Eede’ krijgt geen trefwoord. Ik geloof niet dat alle leden van het IJzerbedevaartkomitee bijvoorbeeld, een trefwoord hebben gekregen.
Deze empirische werkwijze is er ook de
| |
| |
oorzaak van dat de redaktie veel te veel gevoelig is geweest voor de toevallige aktualiteit en nog levende personen (ik zal geen namen noemen) de eer bewezen heeft in deze encyklopedie vereeuwigd te worden. Ik heb de indruk dat het voldoende is voorzitter, sekretaris, penningmeester of stichtend lid te zijn van één of andere strijdende of ekstreem-vlaamse groepering of tijdschrift om in deze encyklopedie terecht te komen. Een verblijf in ‘het pensionnaat’ geldt blijkbaar als aanbeveling; ofschoon bij een aantal nog levende, of onlangs overleden personen nogal haastig het doek der schroom over de oorlogsjaren wordt neergelaten. Hier ontbreekt vaak de kritische noot die andere trefwoorden zo waardevol maakt. Ook voor de platduitsers, pangermanisten e.d.m. die om diverse redenen belang gesteld hebben in Vlaanderen wordt er naar mijn gevoel misschien iets teveel plaats ingeruimd. Dat neemt niet weg, dat de dominante indruk die men opdoet bij de lezing van al die trefwoorden deze is van kwaliteit. Afgezien van enkele vlotte, maar niet steeds diepgaande journalistieke bijdragen - ze zijn daarom niet altijd het werk van journalisten -, afgezien van de diskussie of dit of dat trefwoord wel thuis hoort in een encyklopedie van de Vlaamse Beweging, wordt in dit eerste deel naast de reeds geciteerde grote bijdragen, zeer degelijke informatie gegeven over personen, verenigingen en tijdschriften die men in geen enkele andere Nederlandstalige encyklopedie zal aantreffen, en waarvan men zich afvraagt, - nu ze hier voorkomen -, waarom ze eigenlijk nooit in een encyklopedie (en er zijn meer Nederlandstalige dan Franse) werden opgenomen.
Dat daarbij een aantal namen ontbreken, vind ik niet erg (elke lezer kan zijn lijstje aanleggen en aan de redaktie bezorgen) omdat dit onvermijdelijk is als men voor het eerst een dergelijke encyklopedie uit de grond stampt. Menselijke onvolmaaktheid kan men ook aan een redaktie niet verwijten. Een redaktie en een uitgever, die met deze prestatie alleen gelukwensen verdienen.
Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, deel 1, 902 blz. ingebonden. Uitgeverij Lannoo, Tielt-Utrecht. Redaktie: Jozef Deleu, Gaston Durnez, Reginald De Schrijver, Ludo Simons, Johan Ducheyne, redaktiesekretaris. Wetenschappelijke supervisie: Dr. H.J. Elias en Dr. A.W. Willemsen. |
|