Ons Erfdeel. Jaargang 17
(1974)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |||||||||||||||
de toekomst van het nederlands in surinamefreek van wel Suriname, een van de drie partners van het Koninkrijk der Nederlanden, onder het Statuut van het Koninkrijk, een soort van grondwet boven de grondwet, die het alpha en omega moet zijn voor de staatsrechtelijke positie van alle drie aangesloten landen. Derde partner vormen de Nederlandse Antillen, waarmee Suriname in de vorige eeuw al eens staatsrechtelijk verbonden is geweest. Het is voor Suriname een staatsstuk, waartegen de ene helft van de denkende bevolking rebelleert en de andere helft minder grote bezwaren koestert, zonder er vrede mee te hebben. Een land, gelegen in het Caraïbische gebied, op de noordflank van Zuid-Amerika, geografisch het middendeel van Guyana, met als rechterbuur Frans Guyana, bekend door de pogingen tot uitvoering van het Europese satellietprogramma en aan de linkerkant Guyana, een van de jongste leden van het Britse gemenebest. Daarenboven in Europees Nederland gekend als leverancier van zichzelf aanbiedende arbeidskracht en er door de tegenstanders van ontwikkelingssamenwerking - die er werkelijk zijn - beschouwd als bodemloze put, waarin goed Nederlands geld wordt verspild. Land van herkomst van zo'n 60 à 70.000 rijksgenoten, een opvallend deel van de bevolking in de grote steden van het Westen. De Amsterdamse betonsatelliet Bijlmermeer is bij uitstek een woonplaats van Surinamers. Opvallend ook, omdat in de middengroepen van deze mensenstroom van overzee de behoefte leeft naar een onderkennen van een eigen - Surinaamse- identiteit. Onder de aanmoediging van sociaalvoelende rechtvaardigheidsstrijders, waarvan ook Nederland al een aantal bezit, zetten zij hun zoeken hier aan de Noordzeestranden voort, zonder de welvaart te willen | |||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||
Indianenkinderen op dansvoeten. Zij zijn leerlingen van een school voor Indiaanse kinderen in Bigistou, in Zuid-Suriname.
prijsgeven, die het overgrote deel van hen hier gevonden heeft. Terugkeer naar Suriname is weer wat anders. Zij vormen de zoveelste aktiegroep, waaraan onze dagen zo rijk zijn, objekt voor publiciteitsmedia enz. Aan zijn koloniaal verleden dankt Suriname zijn bonte bevolkingssamenstelling. Het langst leven er de Indianen, zo'n 5000 zielen sterk, behorend tot twee verschillende volkenfamilies, de Caraïben en de Arowakken: restvolken in Suriname, beschermd door late medische zorg, waardoor uitsterven wordt voorkomen. Men vindt ze in de regenwouden van Zuid-Suriname, soms doortrekkend naar Noord-Brazilië, waar verwanten wonen. Eens was heel Suriname hun jachtrevier. De Indiaanse vrouw voorzag in de vroegste koloniale mannengemeenschap in de behoefte aan omgang met de andere sekse. Daardoor hebben tal van Surinamers behalve negroïde ook Indiaanse trekken. De blanken zijn ten dele van Westeuropese origine, ten dele van Portugees-Joodse herkomst. Wij maken dit onderscheid niet om raciale, maar om taal-vormende redenen. De West-Europeanen vormen op een enkele uitzondering na geen blijvend bestanddeel van de bevolking. Zij kwamen om te verdienen en verdwenen nadat de buit binnen was, tenzij de dood ze voortijdig weghaalde, wat gezien de beperkte medische voorzieningen uit de begintijd, eigenlijk regel was. Ze lieten een spoor na van hun tijdelijke aanwezigheid en wel op twee manieren: in hun nakomelingschap, resultaat van een door geen religie verstoord verkeer met aanvankelijk Indiaanse, later negervrouwen; in het gedragspatroon van slaven en vrijgelatenen, die zich aan de blanke meesters vergaapten en dezen zoveel mogelijk imiteerden. Hierdoor ontstond wat in de sociologie het ‘herengedragspatroon’ heetGa naar eind(1). Een gevolg van beide was een sterk sociale gelaagdheid. Voor de taal in Suriname had dat gevolgen: de slaaf sprak met de slaaf in een mengsel van beiderlei talen uit de Akantalenfamilie van de westkust van Afrika vanwaar het werkvolk werd aangevoerd. In de omgang met de aanvankelijk Engelse patroons, later Nederlandse, vond bijmenging plaats van Engels èn van Nederlands. De taal heet neger-Engels, tegenwoordig Sranan tongo. Hoe hoger de maatschappelijke laag, hoe meer Nederlandse woorden de spreektaal bevat, met als uiterste het zo perfekt beheersen van het Nederlands, dat een Nederlandse letterkunde in Suriname kon ontstaan. Daar waar taalgebruik en leefpatroon bepaald werden door de Portugees-Joodse kolo- | |||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||
Hindostaanse traditie: Optocht gedurende het Lichtfeest in Paramaribo.
nistengroep, ontstond het Saramaccaans, of neger-Portugees, alweer een menging van de oorspronkelijke thuistalen, uiteindelijk gedomineerd door het van hoger orde beschouwde Portugees. Duidelijke scheidslijnen zijn er niet. Alle taalgebruik vloeit in elkaar over, evengoed als in West-Europa de talen in elkaar overgaan. Na de import, eerst van Chinezen, even later van Hindostanen en omstreeks de eeuwwisseling van Javanen, bleef het Sranan als de taal van het eerstgeboorterecht de lingua franca tussen de verschillende komponenten van de nieuwe bevolking. Deze import diende als injektie voor de zieltogende grootlandbouw, aangezien na de verplichte tien jaren werknemerschap - een maatregel genomen bij de afschaffing van de slavernij in 1863 - de zwarte arbeiders vaak aan andere bestaansbronnen de voorkeur gaven. Aan de gewijzigde humanitaire inzichten dankte Suriname arbeidsrust, die in het naburige Engelse Guyana ontbrak en de vestiging op het platteland van komplete Hindostaanse families, die weldra de laatste Creolen - klein-landbouwers verdrongen. Deze Hindostaanse plattelandsbevolking spreekt in hoofdzaak een - verouderd - Hindostaans, evenals men in de gesloten Javaanse streken Javaans spreekt. Hindostanen en Javanen bewaarden eigen levenspatroon en taalgebruik. Zij misten de imitatiedrang van de Creool. Beide talen gingen een eigen leven leiden, door verminderd kontakt met de thuislanden, waarbij ten aanzien van het Javaans moet worden opgemerkt, dat de taal van de Javanen niet de nationale taal van Indonesië is geworden, maar de lingua franca van het eilandenrijk, het Maleis, of, zoals het nu officieel heet, de Bahasa Indonesia. De stad is de mengketel. Zij was lang het domein van de Creool alleen, die er de white collar class vormde en vooral na 1954 de bestuursfunktie bezette. Een gevolg was een bewuste bevordering van het Nederlands in een jong land, waar alleen een beperkte bovenlaag een Nederlandse taaltraditie bezat. In feite is de stad een Nederlands eiland in een veeltalig land, alhoewel in de distrikten natuurlijk het Nederlands één van de gesproken en geschreven talen is. Onder de invloed van de vele talen rond het Nederlands in Suriname is het oneigen geworden voor de Nederlander aan de Noordzee door het groot aantal leenwoorden uit de groepstalen, door de inlas van zinnen in het Sranan. Deze laatste taal wint enigszins veld als gevolg van het zoeken naar een - Surinaamse - identiteit, sedert het land een zelfstandig deel van het koninkrijk is. In 1952 kon de Sranan-kenner pater A. Donicie CssR nog | |||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||
Hoe ook ontworteld door gemis aan kontakt met het moederland de Javaan, zonder geestelijke leiders uit het Verre Oosten aangevoerd, wist zijn eigen gebruiken te handhaven: bruid en bruidegom.
schrijven: ‘De in het neger-Engels geschreven werken zijn voor het grootste deel afkomstig van niet-creolen, van Duitse zendelingen en Nederlandse missionarissen’Ga naar eind(2).
Nog eigenlijk maar kort poogt men het te maken tot een geschreven taal door het ook te gebruiken voor schriftelijke taaluitingen van hoog niveau. Er zijn Surinaamse auteurs, die zich naast het Nederlands en de eigen moedertaal - zo die een andere is dan het Sranan of het Saramaccaans - van het Sranan bedienen in een poging tot syntese. Daarnaast zoekt men het Sranan taalwetenschappelijk te beschrijven door analyse van zijn foneemstelsel, zijn syntaktische strukturen en zijn woordvoorraad, door het normaliseren van de spelling. Tot dusver evenwel is van oneindig groter betekenis dan de geschreven letterkunde in het Sranan de grote schat aan overgeleverde raadsels, zegswijzen en vertellingen, de nansitories of SpinverhalenGa naar eind(3). Nog een andere faktor bepaalt het on-eigen zijn van het Surinaamse Nederlands: De afstand tussen Nederland en Suriname is erg groot, zodat het voedende levenswater uit de bron van oorsprong wel van ver moet komen. Men is er, om deze beeldspraak even vol te houden, zuinig mee. Het wordt ouder dan waartoe het in Europa de kans krijgt. Het is aangedragen, geen stromend water. In termen van taalgebruik omgezet houdt dit in, dat het Nederlands altijd enigszins archaïserend werkt. Behalve de vergroeiingen, die het Sranan bewerkte, zijn er andere die ontstaan zijn nadat de Hindostaan zijn trek naar de stad begon. De grondvormen van hun groepstaal waren zozeer met hun wezen vergroeid, dat ze sporen in de geaksepteerde officiële taal moesten achterlaten. Voor het Javaanse deel van de bevolking geldt hetzelfde, zij het in mindere mate, aangezien de Javaan minder maatschappelijk ambitieus is. In feite vindt in Suriname een proces plaats, dat vergelijkbaar is met de taal van Zuid-Afrika. Ook daar is het oorspronkelijk officiële Nederlands door vergroeiing als gevolg van de invloeden van groepstalen een eigen leven gaan leiden. Vatten we nu samen, dan onderkennen we een dunbevolkt land, met één stad, Paramaribo. De kommunikatie van de samenstellende delen is gegeven de geringe bevolkingsdichtheid beperkt. Daarom zal in het ene distrikt de invloed van het Hindi, in het andere die van het Javaans overwegen, terwijl de invloed van het Sranan wordt bepaald door de maatschappelijke laag van de gebruiker. De kleuring van het Nederlands vindt niet in de bovenste geledingen van de Surinaamse maatschappij plaats, maar aan de | |||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||
voet. Die kleuring vindt ook plaats in de school, waar kinderen van verschillende herkomst, die thuis de groepstaal en een gebruiksvoorraad woorden Sranan spreken - voor zover deze taal hun groepstaal niet is - het Nederlands moeten aanleren om het onderwijs te kunnen volgen. Voor 99% van de distriktsjeugd is het Nederlands een Surinaams, d.i. een gekleurd Nederlands, dat bestanddelen bevat van Surinaams eigen, van Surinaamse kultuur. Het maakt de definitie waar, die George M. Foster, een V.N.-ekspert voor ontwikkelingshulp, gaf van het begrip kultuur: ‘de aangeleerde manier van leven, die door de leden van de gemeenschap wordt geduld. Zij bestaat uit de totaliteit van alle hulpmiddelen, technieken, gebruiken, houdingen, geloven, richtsnoeren en waardesystemen binnen de gemeenschap’.
Ofschoon sedert 1954 het toenmalige in hoofdzaak uit creolen bestaande Gouvernement bewust aanstuurde op de bevordering van het Nederlands, had er nog nooit een onderzoek naar de reële stand van de taal-zaken in Suriname plaatsgevonden. Dat wil zeggen: in 1949 nam de Sticusa de verantwoordelijkheid voor een dergelijk onderzoek. Het resultaat dat de Amsterdamse hoogleraar Hellinga in samenwerking met zijn Luikse kollega Pée boekte, moet zowel het onderzoekingsteam als de autoriteiten verbijsterd hebbenGa naar eind(4).
Enige feiten:
Bij het lager onderwijs trof men drie geledingen:
De boslandschool, opgericht door en onder beheer van missie en zending met het doel de evangelieverkondiging. Het onderwijs vond er - en vindt er nog - plaats in het Sranan, de groepstaal van de bosnegers. Daarnaast geven de meeste van deze scholen elementair Nederlands; over de metodiek straks meer. De distrikts-scholen, grotendeels bezocht door Hindostaanse en Javaanse kinderen. Zij behoren tot het type scholen, dat men ook in de stad aantreft, die in het leven zijn geroepen om kinderen met een andere groepstaal dan het Nederlands de officiële taal snel bij te brengen, opdat hen daarin het normale leerpakket onderwezen zou kunnen worden. Zij werden als B-scholen aangeduid. Bovendien was het onderwijs op deze zgn. B-scholen gratis, in tegenstelling tot A-scholen, waarvoor betaald moest worden en die bedoeld waren voor kinderen uit Nederlandstalige milieus. De onderwijsautoriteiten rekenden op een uiteindelijk gelijke leeruitkomst voor beide schooltypen. Gezien de behoefte voor vol te worden aangezien - een kraakhelder gewassen en gestreken overhemd toont meer dan een volle maag - zat in deze tweedeling het psychologisch gevaar dat ouders met een andere groepstaal dan het Nederlands om redenen van stand, hun kinderen op de A-scholen zouden willen plaatsen. Dit gevaar was niet denkbeeldig. Onderwijstechnisch gezien zat daarin bovendien het gevaar van het verkeerde startpunt voor het gehele onderwijspakket. Door het vrijwel volledig ontbreken van de kennis van het Nederlands zouden de leerresultaten in alle vakken onevenredig beneden de maat blijven. Een eerste gevolg van dit onderzoek naar de taalsituatie was dan ook het schoolgeldprincipe voor de A-scholen te laten vallen. Dit was een lapmiddel, want niet slechts het schoolgeld betalen leverde | |||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||
In Bigistou bezoeken behalve Indiaanse ook Boslandcreolen de school. Let op de verschillende volkstypen. Let ook op de uiterlijke verzorging. Dit is geen toeval. Men hecht sterk aan zindelijke kleren.
status, ook het feit te behoren tot de Nederlands sprekende elite legt gewicht in de schaal. Nadat de beschreven maatregel weinig nuttig effekt bleek op te leveren, gingen er stemmen op vroeger met het onderwijs in het Nederlands te beginnen. De kleuterschool was daarvoor het geëigende instituut. Ook dit was een volkomen teoretische benadering. Er waren tijdens het onderzoek van Hellinga en Pée maar 20 kleuterscholen in Paramaribo tegenover 36 lagere scholen. In de distrikten was de zaak nog onevenwichtiger: 24 kleuterscholen tegenover 79 lagere scholen. Bovendien stelden beide onderzoekers in hun enige jaren later gepubliceerd rapport vast, dat de kleuterleidsters nauwelijks vertrouwd waren met de problematiek van voorbereiding op een lagere school met alleen maar het Nederlands als voertaal. Aan de aktieve taalbeheersing door de kleuter kon hoegenaamd geen eisen gesteld worden. Men moet het de Surinaamse onderwijsautoriteiten nageven, dat zij ernst hebben gemaakt met het zoeken van een oplossing. In de eerste plaats riepen zij bij vrijwel iedere lagere school een kleuterschool in het leven, waarmede de grondvorm voor de onderwijsverbetering geschapen was. In de tweede plaats bedachten zij een schakelfunktie tussen kleuter- en lagere school: de onderwijzeres A. Deze zou gedurende haar opleiding bekend worden gemaakt met de talen, die idiomatisch de grootste moeite bezorgen aan de leerling, die voor de noodzaak is gesteld het Nederlands te leren: een doorverbinding van drie jaren kleuterschool met de eerste twee jaren lagere school. Dit plan mislukte. Niet omdat het ondeugdelijk zou zijn, maar omdat de uitvoerders een schaalprobleem niet konden omzeilen. Sedert een reeks van jaren is de bevolkingsaanwas, ofschoon onder het latijnsamerikaans gemiddelde van 3,5 per 1000, met zijn 2,6 per 1000 ongeveer twee maal zo hoog als in Nederland. Dat veroorzaakte een gemiddeld jonge bevolking. In Suriname is 43% van de bevolking jonger dan 15 jaar. Dat betekent in feite, dat de ene helft de andere in staat moet stellen te leren. Deze situatie doet zich in menig jong land voor, waarbij de Surinaamse situatie nog gunstig afsteekt bij de toestanden, die men elders treft: het systeem is er nog geënt op het Nederlandse en de Nederlandse bestuursinvloed op onderwijszaken van weleer naast het aangewezen zijn op Nederlandse hulpverlening blijft merkbaar. Deze jeugdigen maken grote klassen noodzakelijk, op papier 40 per onderwijzer, in de | |||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||
praktijk meer. Gezien de verhouding tussen de leeftijdsgroepen is geen budget bestand tegen een dergelijke massale aanval op zijn mogelijkheden. Ook uitvoeringstechnisch gezien is de problematiek buiten proportie. Er zijn veel te weinig onderwijskrachten en hun opleiding voor zover de middelen reiken produceert de welbekende druppel op de even bekende gloeiende plaat. Onder deze omstandigheden wordt de leerkracht met de akte onderwijzeres A op de lagere school geplaatst en niet op de kleuterschool. Beter deze geschoolde leerkracht dan de talrijke onbevoegden, die bij het lager onderwijs dienen. Deze situatie schept een nadelige kwaliteitsbeïnvloeding op het gehele onderwijs, maar op het onderwijs in het Nederlands in de allereerste plaats. Een jonge in Nederland zich verder bekwamende Surinaamse onderwijzeres schetste mij de toestand als volgt, waarbij ze het ongenoegen van haar landgenoten over haar ongezouten kritiek over zich heen liet gaan: op de scholen heerst een streng klassikaal systeem met een militair aandoende tucht. Het kind leert niet, men drilt het. De autoritaire onderwijzer is een normaal verschijnsel. Hij kent Nederlands, hij is een van de goden op de Olympos. Uit zijn hoogte wendt hij zich met donderstem tot de nederigen aan zijn voet. De oude uitspraak ‘Mijn spelen is leren, mijn leren spelen’ behoort niet tot zijn inzichten. Omdat van hem - en zijns inziens terecht - verlangd wordt, dat hij de jeugd het Nederlands bijbrengt, verordent hij, dat het streng verboden is in de school een andere taal te spreken dan dat maar ten dele vertrouwde Nederlands. Zijn metodiek bestaat uit het dreunen van teksten. Deze aanleerstijl schenkt de leerling een inhoudloos klankenpakket, dat wel appelleert aan zijn taalmuzikaliteit, zodat het systeem soms wel vruchten afwerpt. Maar de gemiddelde leerling komt onvoldoende aan de weet, welke begrippen bij de aangeleerde klanken behoren. Een taal wordt immers pas eigen, wanneer ermee wordt gespeeld. De niet-bevoegde onderwijzer is een verergerd specimen van de beschreven soort. In de eerste plaats is hij zelf vaak onzeker met zijn Nederlands, reden waarom hij nauwgezet het boekje volgt. Niet erbuiten, want dan weet hij het zelf niet meer. In een klas met 40 tot 50 leerlingen, geleid met gebrekkige basiskennis enerzijds en het ‘herengedragspatroon’ vertaald in regels van orde en tucht anderzijds komt de zwakker begaafde nauwelijks aan bod. Daardoor ontstaan ook in de klassen lagen met duidelijk gemarkeerde kwalifikaties. We mogen niet nalaten het hier aldus gewraakte onderwijzerschap nog op andere wijze maatschappelijk te belichten, zodat het in zijn gebrekkig funktioneren nader wordt verklaard. In een jong land zijn de plaatsingsmogelijkheden voor hen, die meer hebben genoten dan alleen maar lager onderwijs, gering. Voor zulken biedt het onderwijs een wijkplaats. Roeping is er zelden bij. Alweer volgt de ontwikkeling in Suriname het negentiendeeeuwse Nederlandse patroon: ook in ons land was de intelligente zoon van eenvoudige ouders beperkt in zijn opleidingsen beroepskeus, die daarenboven volgens de patriarchale traditie werd opgelegd door het schoolhoofd: een onderwijzerschap, de voet in de stijgbeugel tot maatschappelijk aanzien. Uit die stand kwamen predikanten, leraren, hoogleraren, kamerleden, ja zelfs ministers voort. Maar | |||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||
De Conradischool in Paramaribo. Let op de oude koloniale bouwstijl.
| |||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||
waar de bezieling van een roeping ontbreekt is de mogelijkheid van verstarring gegeven. Onder de veelvuldig voorkomende gedwongen keus van de Surinaamse onderwijzer - de vele goeden niet te na gesproken - zijn de bevorderaars van het Nederlands als officiële taal waarschijnlijjk tot de slotsom gekomen, dat een taal kan worden opgelegd, als er maar voldoende dwang achter zit, met als eerste stap een redelijke passieve taalbeheersing bij de kleuter. Nu zei Jan Pietersz. Coen al dat dwang niets heeft aan 't gemoed en de vraag rijst bovendien, wat onder redelijk moet worden verstaan. De onderwijzer is leerkracht for the time being. Hij blijft uitzien naar de baan, die hem meer status verleent. Onder dergelijke omstandigheden ontwikkelt zich een - Nederlands - taalgebruik, dat als idiomatische kapstok de thuistaal heeft, behangen met Nederlandse woorden. Het is niet onmogelijk, dat een in het Nederlands gesproken of geschreven zin een totaal andere gevoelswaarde krijgt door interpretatie volgens het thuistaalidioom. In een belangwekkend geschrift, dat veel groter bekendheid zou moeten krijgen dat het tot dusver in Nederland heeft ontvangen, heeft een Surinamer, drs. Ch.H. Eersel, de Surinaamse taalsituatie gerelateerd aan de ontwikkelingen in de omringende Caraïbische landenGa naar eind(5). Verschillende landen in dit gebied hebben de kulturele erfenis van hun voormalige kolonisatoren meer of minder gedwongen aanvaard. Hierover zegt Eersel: ‘De meeste ontwikkelingsgebieden, veelal ex-koloniën, zijn veeltalig. De veeltaligheid vormt op zichzelf geen probleem. Een probleem wordt ze pas in het kader van de politieke opvattingen, de cultuur, het streven van een land. Vele voormalige koloniën hebben de eenheidstaal van het moederland overgehouden. Anderen hebben een nieuwe eenheidstaal aangenomen in plaats van de Europese taal, omdat ze er van uitgaan, dat bij één natie één taal behoort. Het is voor die landen vaak een middel om effectief te besturen.’ En vervolgens: ‘De taalsituatie wordt complexer, wanneer prestigeverhoudingen, of gewone rivaliteiten een rol gaan spelen t.a.v. in zulk een gebied gesproken talen. Het is dan meestal zo, dat de Europese taal, de officiële taal dus, het meeste prestige heeft, de andere talen kunnen met gelijke waardering (soms rivaliserend) naast elkaar staan of onderling ook verschillende waardering hebben. Hierbij doen zich allerlei verschijnselen voor, die het geheel nog komplexer maken. Zo kan de wederzijdse waardering van de talen der ethnische groepen zo verschillen, dat er sprake is van een omgekeerde orde op de respectieve schalen van waardering. Het kan ook, dat moderne, min of meer nationalistische stromingen het proces van waardering op gang hebben gebracht, met als gevolg, dat talen, die geen of nauwelijks prestige haden, een funktie gaan vervullen als nationaal symbool. Het een en ander hangt samen met de ontwikkeling van het nationaal besef, het zoeken naar een eigen identiteit en curieus genoeg, met de wetenschappelijke belangstelling. Dit laatste vereist nadere toelichting. Gesteld, dat een groep mensen met een in de ogen van de rest van het land laagstaande cultuur de belangstelling wekt van de wetenschappelijke wereld. Er komen bezoekers, er volgen publikaties, men krijgt bekendheid. Een man uit zo'n groep zal als volgt redeneren: “Zie je, helemaal uit | |||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||
Europa en Amerika komen de grote mannen om onze taal en onze cultuur te bestuderen. Ze moeten dan toch enige waarde hebben voor die Europeanen. Ja, ze weten onze cultuur naar waarde te schatten, terwijl onze eigen landgenoten ons verachten!” Gevolg: het vergroten van de eigen waarde, verwerping van de fungerende waarden, en soms separatistische bewegingen, wanneer de nationale waardering uitblijft.’
Suriname heeft het Nederlands als officiele taal aanvaard. In het zoeken naar de nieuwe, eigen, identiteit is een politiek evenwicht tegelijk de balans, van alle groepstalen met het officiële Nederlands. De Nederlandse taal is als mortel, uitgestreken over een muur van ongelijksoortige stenen, waardoor ze naar buiten een hechte indruk wekt. Of deze mortel zijn wezenlijke funktie in de presentatie van de muur blijvend kan vervullen, ligt niet meer bij de leverancier, maar aan de werking van de ongelijke stenen daaronder.
In termen van taalgebruik: het Nederlands in Suriname zal de verwering ondergaan als de met mortel bestreken muur. Het zal een Surinaamse taalmuur worden, waarin iedere groep zijn eigen karaktertrekken terugvindt. De vele voor een zelfstandige taalvorming noodzakelijke afwijkingen van het Nederlands aan de Noordzee, vooral op het gebied van de woordbetekenis zal men in Europa even normaal moeten vinden als men de ontwikkeling van het Afrikaans gewoon is gaan vinden.
Dat hierover het laatste woord nog niet is gezegd willen wij bewijzen met een laatste citaat uit de studie van Eersel ten besluite:
‘Zowel in Afrika als in het Caraïbisch gebied treedt een zekere ambivalentie op. Aan de ene kant kiest men, om welke reden dan ook, de Europese taal als eigen taal, aan de andere kant hanteert men die “eigen taal” als vreemde taal. Dit schept onzekerheid in het taalgebruik, die niet weinig belemmerend werkt op de communicatie op alle niveau's’. | |||||||||||||||
Bibliografie
|
|