| |
| |
| |
[Nummer 5]
nederlandse kultuurinvloed en europese kultuuroriëntatie in indonesië
g.j. resink
Geboren te Yogyakarta (Indonesië) op 11 oktober 1911. Studeerde af als jurist aan de Rechtshogeschool in voormalig Batavia, tans Jakarta, in 1936. Adjunkt referendaris ter Provinciale Sekretarie van West-Java (1936-1940) en ter Algemene Sekretarie van de Goeverneur-Generaal van Nederlands Indië (1940-1942). Van 1947-1950 gewoon hoogleraar aan de Universiteit van Indonesië, en sinds 1950 gewoon hoogleraar aan de Universitas Indonesia te Jakarta.
Publiceerde o.m. Indonesia's History between the Myths (1968), de verzamelbundel Kreeft en steenbok (1963, Van Oorschot). Is sinds 1950 Indonesisch staatsburger; lid van de Board of National Editors (van het tijdschrift Conradiana, U.S.), lid van de redaktieraad van Dutch Studies.
Adres:
Jalan Sutan Syahrir 45 pav., Jakarta, Indonesia.
Jakarta is de enige hoofdstad in heel Zuidoost-Azië waar men naast een Centre culturel Français, een Zweigstelle van het Goethe-Institut en een vertegenwoordiging van de British Council ook nog een Pusat Kebudayan Soviet - een Russisch kultuurcentrum - en een Erasmushuis heeft.
Dit brede aanbod van West- en Oosteuropese kulturele aktiviteiten hangt samen met de aktieve zelfstandige buitenlandse (kultuur-) politiek van de Indonesische regering, die de bekende vroegere minister van Buitenlandse Zaken, oud-ambassadeur aan het hof van St. James en tans hoogleraar Sunario terugvoert op het Nederlandse buitenlandse beleid voor de tweede wereldoorlog, waarvoor hij een werk van Struycken uit 1923 als autoriteit citeert. Veel dichter bij deze tijd en bij de Indonesische juristen, die na Sunario invloed hebben kunnen uitoefenen op Indonesië's buitenlandse politiek en die student kunnen zijn geweest aan de Rechtshogeschool in Batavia of daarna in Leiden staat Van Asbeck met zijn opmerkingen in The Netherlands Indies Foreign Relations uit 1939: ‘The Netherlands' policy in the Pacific may be summed up as follows: political integrity, as a basis for national independence, and international co-operation, which the whole country desires to support. The Netherlands wishes to maintain complete independence amid, ad vis-à-vis political combinations and alliances. The Netherlands' people has purposely avoided allying itself with any given combine of great powers and it has supported the League of Nations, because this organization seemed to promise systematic co-operation and peace instead of the old balance of power, allian- | |
| |
ces and war. The country does not wish to retire into an indefensible position of isolation, but neither does it desire to form part of a political system limited to a certain group of states.
Furthermore the Netherlands will endeavour to maintain international co-operation, to increase it and strengthen it. The great majority of the people of that country cling to this policy for two reasons. In the first place from motives of self-interest, since for the small nations safety is impossible without co-operation, and in the second, because we believe that there can be no stable peace and prosperity in the world except on the basis of that the French have so beautifully termed: ‘L'organisation de la paix’.
Vervang ‘The Netherlands’ door ‘Indonesia’ en ‘the League of Nations’ door ‘the United Nations’ en men heeft de Indonesische buitenlandse politiek van heden geformuleerd door een vooruitziend Nederlander 35 jaren geleden.
Dit beleid brengt mee allerlei buitenlandse kulturele bedrijvigheden in Jakarta maar ook in andere meer in het binnenland gelegen steden als Bandung en Yogyakarta welkom te heten, zoals dat voor de oorlog trouwens ook reeds in Batavia het geval was, waar een afdeling van de Alliance Française, een Dante Alighieri-vereniging een Deutsche Verein en een Engelse Club van zich lieten horen en spreken.
•
Nu zouden de Europese kultuuruitingen, door de bedoelde instituten en de kulturele afdelingen van de desbetreffende ambassades gebracht toch niet zo aanslaan, indien men niet ook op andere wijze daarop voorbereid en daarvoor gevoelig was gemaakt en wel door een tweede vorm van Nederlandse kultuurinvloed: het onderwijs in meer dan één Westeuropese taal aan scholen vóór en na de oorlog waar Nederlands middelbaar en hoger onderwijs gegeven werd alsmede aan die universitaire instellingen, waar sinds 1950 Nederlandse hoogleraren en andere docenten in het Nederlands bleven doceren tot de meesten van hen in 1958 het land moesten verlaten. Kregen immers reeds alle Indonesiërs, die z.g.n. ‘Europees’ of anders ‘Hollands-Inlands’ onderwijs genoten dat onderwijs in het Nederlands, dus in één Europese taal te verwerken, allen die na de lagere school nog westers middelbaar onderwijs volgden, kregen daar nog twee tot vijf andere Europese talen bij te leren en wel naast Engels, Duits en/of Frans ook nog wel Latijn en Grieks. Er is zelfs in 1920 een speciale voor Indonesische, Chinese en (Indo-) Europese jongelui, die M.U.L.O. onderwijs hadden gevolgd, bestemde A(lgemene) M(iddelbare) S(chool) in het leven geroepen, waar men onderwijs kreeg in de talen der Westeuropese antieke wereld.
Dit onderwijs in één of meer West-Europese talen is bij het tegenwoordig middelbaar onderwijs gehandhaafd gebleven waar men naast algemeen verplicht Engels nog Duits of Frans en aan sommige onderwijsinrichtingen ook Nederlands als keuzevak heeft ingesteld. Waar dit mogelijk is, is Nederlands nu ook verplicht bijvak voor studenten in de rechten en studenten in de zogenaamde Indonesische studierichtingen van de literaire fakulteiten zoals die voor geschiedenis, archeologie, Indonesisch en Indonesische regio-talen, - alleen al aan de Gajah Mada Universiteit in Yogyakarta waren vorig
| |
| |
jaar ongeveer 850 zulke studiosi- -, terwijl het ook als keuzevak kan worden gekozen door hen, die een andere Europese taal als hoofdvak kiezen. Aan de literaire fakulteit van de Universitas Indonesia in Jakarta is zelfs een studierichting Nederlands verbonden als een ‘voedster’-instelling voor toekomstige docenten, Indonesische Nederlandici dus, die Nederlands aan andere universiteiten zullen gaan doceren.
•
Dat bij het onderwijs in de geschiedenis van Indonesië sinds de komst der Spanjaarden en Portugezen de Nederlandse kultuurinvloed het besef van een meer algemene Europese kultuurinvloed met zich bracht en brengt, wordt duidelijk indien men weet, dat de naoorlogse Indonesische geschiedenisboekjes de vooroorlogse Nederlandse dito min of meer overgeschreven hebben en dat ook wel moesten doen, omdat voor het schrijven van zulke werkjes, gebaseerd op eigen vorsing en visie de tijd tot nog toe ontbroken heeft. In het interbellum nu heeft slechts één man, F.W. Stapel, eerst in samenwerking met A.J. Eijkman en later alleen de leerboeken over de geschiedenis van de archipel voor het meer uitgebreid lager en middelbaar onderwijs geschreven, waarin vier hoofdstukken aan de Portugezen (en Spanjaarden), Daendels (en zijn Franse meesters) en het Engelse Tussenbestuur (vooral onder Raffles) gewijd waren. Ook in het eerste grotere, meer voor intellektuelen bestemde werk over die geschiedenis van zijn hand - de zgn. ‘kleine Stapel’ van 1930 - en later in de vijfdelige Geschiedenis van Nederlandsch Indië door hem tegen het einde der dertiger jaren geredigeerd - bekend als de ‘grote Stapel’ - bestemd voor een nog meer intellektueel en zelfs akademisch gevormd lezerspubliek komen de andere Europeanen die in de geschiedenis van Indonesië hun rollen speelden goed tot hun recht. Colenbranders driedelige Koloniale Geschiedenis uit 1925-1926 plaatste de Nederlandse koloniale geschiedenis in Indonesië zelfs duidelijk in een algemeen Europees kader. Na de tweede wereldoorlog zijn de twee enige werken, die de gehele geschiedenis van Indonesië proberen te bestrijken weer van Nederlandse geleerden: H.J. de Graafs
Geschiedenis van Indonesië uit 1949 en B.H.M. Vlekke's Nusantara, dat in eerste uitgave uit 1943 nog de ondertitel droeg A History of the East Indian Archipelago maar in de ‘Wholly revised Edition’ uit 1959 nader aangeduid is als A History of Indonesia. In het eerstgenoemde boek is een onderdeel II geheel gewijd aan ‘De Westerlingen in Indonesië (1511-1800)’, terwijl in onderdeel V, getiteld ‘De Indonesiërs in “Nederlands Oost Indië” (sedert 1800)’ één chapiter zelfs handelt over ‘Het leven der Europeanen in de XIXe eeuw’, waarbij onder ‘westerlingen’ en ‘Europeanen’ toch in hoofdzaak Nederlanders moeten worden verstaan, die niettemin met ‘Europees verlof’ en ‘Europees’ gekleed gingen; hun kinderen naar ‘Europese’ lagere scholen zonden en ‘Europees eten’ onderscheidden van ‘Hollandse pot’ en ‘Indische rijsttafel’. Vlekke, hoogleraar in de leer der internationale betrekkingen wijdde aan de geschiedenis van de niet-Nederlandse blanken - om een derde term te gebruiken - in Indonesië met name Portugezen, Spanjaarden, Fransen en Engelsen bijna 3 van de 16 hoofdstukken. Als dan in 1965 het eerste wetenschappelijke werk over de
| |
| |
stand der historiografie betreffende Indonesië uitkomt, dàn in hoofdzaak geredigeerd door Indonesiërs, worden daarin afzonderlijke hoofdstukken gewijd aan Portugese en Spaanse, Nederlandse, Engelse en Russische bronnen en dragen tot het geheel vijf Nederlandse, vier Engelse, één Franse en twee Indonesische historici van Nederlandse afkomst bij. Vrijwel alle jongere Indonesische historici zijn behalve in Nederland - waar het meeste bronnenmateriaal voor de in Zuidoost-Azië unieke heteronome geschiedenis der Europeanen in Indonesië te vinden is - ook in andere Westeuropese landen geweest, veelal met Nederlandse studiebeurzen, die de bursalen in staat stelden (archief)onderzoek te doen tot in Spanje en Portugal toe. Indonesië's meest bekende historikus-van-professie Sartono Kartodirdjo is in 1965 in Amsterdam gepromoveerd; de direkteur en de onderdirekteur van het Nationaal Archief in Jakarta verwierven hun diploma in de archiefwetenschap in Den Haag en 's lands praehistorikus par excellence Soejono komt in het studiejaar 1973/74 in het Nederlands Instituut voor Voortgezet Wetenschappelijk Onderzoek in Wassenaar te werken.
•
Uit Teeuws Modern Indonesian Literature van 1967 blijkt hoe voor de oorlog het bureau voor Volkskultuur, dat door zijn publikaties zo stimulerend heeft gewerkt op de groei van het moderne Indonesisch en zijn letterkunde, niet alleen Nederlandse maar ook andere Europese werken in Maleise vertaling uitbracht van A. Dumas, H. Malot, Baronesse Orczy, R. Kipling, Jules Verne, Pierre Loti, R.L. Stevenson, H. Sienkiewicz, H.C. Andersen, A. Conan Doyle en Grant Allen. Ook hebben Indonesische vertalers van werken in andere Europese talen dan het Nederlands dikwijls van Nederlandse vertalingen als intermediair gebruik gemaakt. En tenslotte heeft de abrupte afschaffing van het Nederlands als ambtelijke taal en taal bij het onderwijs de taalscheppende intelligentsia maar al te dikwijls gedwongen Nederlandse woorden te verindonesiseren, welke woorden dan al even dikwijls barbarismen waren, in het Nederlands uit andere Europese talen binnengeslopen. Dat naar deze neerlandismen c.q. gallicismen en germanismen enz. nog geen diepgaand onderzoek is ingesteld hangt waarschijnlijk samen met de vrees dat de resultaten van zo'n onderzoek te duidelijk zouden aantonen hoe zeer het modern Indonesisch met ‘europeanismen’ gevuld is, gegroeid als het is uit het Maleis, dat volgens Hooykaas vroeger wel de ‘bahasa Belanda’, de ‘taal der Nederlanders (of “vreemdelingen”)’ of wellicht beter de ‘taal der blanken’ werd geheten, onder welke blanken men nu nog wel ‘Belanda Russia’ en ‘Belanda Amerika’ van ‘Belanda’ - sec onderscheidt. Van Indonesië's meest bekende essayist en kritikus H.B. Jassin, die Max Havelaar in het Indonesisch vertaalde en daarvoor dit jaar de Martinus Nijhoff-prijs ontving, ter gelegenheid waarvan hij zei dat de Indische belletrie
‘niet alleen eigendom van
Holland, maar ook van Indonesië’ is, weet ik in ieder geval hoe hij betreurt dat er nu ook zoveel ‘anglicismen’ in het modern Indonesisch doordringen: de ‘hollandismen’ zijn eigen gemaakt, andere barbarismen (nog) niet.
Nu wij het toch over taalkundigen hebben moet hier worden gememoreerd dat de enige gedoktoreerde Sanskritiste Harya- | |
| |
ti Soebadio haar titel verwierf in Amsterdam en dat de niet minder enige schrijfster Boen Oemarjati haar doctorsgraad in Leiden behaalde op een dissertatie over Indonesië's meest bekende na-oorlogse dichter Chairil Anwar, die behalve door Nederlandse ook door andere Europese auteurs beïnvloed werd.
•
Zoals alle nog levende Indonesiërs, die voor of na de oorlog Nederlands of Nederlands beïnvloed middelbaar of hoger onderwijs genoten, niet-Nederlandse, ‘Europese’ bijgeluiden hebben kunnen opvangen uit wat hen bij geschiedenisen taalonderwijs werd voorgereciteerd, zo zullen duizenden juridische studenten en afgestudeerde juristen, niet alleen aan tientallen juridische fakulteiten maar ook aan de Politie Akademie en de Militaire Rechtsakademie niet-Nederlandse Europese boventonen hebben beluisterd bij het onderwijs over de geschiedenis van de overigens nog steeds in het Nederlands geschreven en nog niet door officiële vertalingen in het Indonesisch vervangen, uit 1848 daterende wetboeken voor ‘Europeanen’ en wel het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Koophandel, waarna en waarnaast van 1866 tot 1918 nog een Wetboek van Strafrecht, ook al weer voor die ‘Europeanen’ gegolden heeft. Die wetboeken gaan immers via oudere Nederlandse wetboeken uit de vorige eeuw in allerlei onderdelen terug op de Franse Napoleonistische kodes, het Nederlandse oud-vaderlandse recht, Germaanse rechtsinstellingen en Romeinse juridische instituties, waardoor een meerstemmig Europees rechtsverleden tot op heden in die wetboeken doorklinkt.
Nu gelden de privaatrechtelijke wetboeken alleen voor ‘Europeanen’, waaronder ingevolge een nog geldend wetsvoorschrift in het algemeen allen worden begrepen ‘die de nationaliteit hebben van een staat in Europa of van zo'n persoon afstammen dan wel nationalen zijn of afstammen van een land waar een familierecht geldt in hoofdzaak berustende op de zelfde beginselen als het Nederlandse’. Maar voor Indonesische staatsburgers van Chinese en Arabische herkomst zijn die wetboeken eveneens geheel of gedeeltelijk van kracht, terwijl Indonesiers van inheemse afkomst zich geheel of gedeeltelijk of voor een bepaalde rechtshandeling dan wel stilzwijgend - voor het wissel- en chequerecht - aan dat Europees privaatrecht kunnen onderwerpen. Het sinds 1918 uniforme wetboek van strafrecht geldt tegenwoordig zelfs voor iedereen, nu de adatstrafrechtspraak, waar die voor 1950 nog te vinden was, in de jonge republiek geheel is afgeschaft.
Belangrijker echter dan dit Europese rechtsverleden, dat zich in zijn Nederlandse verschijningsvorm vooral op de gebieden van het strafrecht en het handelsrecht manifesteert, is de hernieuwde oriëntatie op het recht in Europa, waarvan o.a. getuigt het zenden van delegaties van waarnemers naar de XIe en XIIe Haagse Konferentie voor internationaal privaatrecht, wier sekretaris-generaal een Nederlander is. Van die konferentie zijn alle staten van West-Europa en zelfs enkele Oosteuropese staten lid, wat hen een meerderheid verzekert tegenover de vier lidstaten uit de twee Amerika's, alsmede Egypte, Israël en Japan.
In Den Haag zetelt ook het Internationaal Gerechtshof, welks jurisdiktie in bilaterale traktaten t.a.v. bepaalde materies door Indonesië erkend is, alsmede het Perma- | |
| |
nente Hof van Arbitrage, welks sekretarisgeneraal een Nederlander is. In de residentie bevinden zich ook de Académie de Droit International en het Institute for Social Studies, waaraan meer dan eens en meer dan één Indonesische jurist kolleges heeft gevolgd. Aan het T.M.C. Asser Instituut aldaar zijn zelfs twee uitstekende Indonesische juristen verbonden, die afstudeerden aan de juridische fakulteit van de Universitas Indonesia.
Die oriëntatie op het recht in Europa blijkt ook uit de plannen tot samenwerking tussen juridische fakulteiten in Nederland en Indonesië, die voortgevloeid zijn uit individuele kontakten tussen Indonesische en Nederlandse hoogleraren, waarvan er één, Gautama (Gouw Giok Siong) in 1967 naar Nederland ging om er een gastprofessoraat te vervullen en er twee, De Winter uit Amsterdam en Wiersma uit Leiden, resp. in 1971 en 1972 naar Indonesië kwamen om kolleges te geven in onderscheidenlijk het internationaal privaatrecht - dat, in Europa gegroeid, toch nog steeds van Europese signatuur is - en het Nederlandse verbintenissen- en vennootschapsrecht, echter in Europese samenhang, zulks op uitdrukkelijk verzoek van de gastheren der juridische fakulteit van de Universitas Indonesia. Die samenwerking is reeds tot uiting gekomen in kort geleden in Jakarta en Yogyakarta georganiseerde ‘seminars’ waar Nederlandse hoogleraren uit Leiden, Groningen en Tilburg naast Indonesische docenten kolleges hebben gegeven in respektievelijk strafrecht en kriminologie en verbintenissen- en handelsrecht voor oudere stafleden van de juridische fakulteiten der staatsuniversiteiten. Aan Wiersma is zelfs gevraagd om de regering van advies te dienen over een nieuw vennootschapsrecht - waarvoor overigens een ontwerp op het Ministerie van Justitie in Jakarta reeds gereed lag - dat het bestaande verouderde vennootschapsrecht ‘voor Europeanen’, waaraan zich echter steeds meer Indonesiërs onderwerpen, moet vervangen.
Dit vasthouden aan een geschreven ‘statute based’, burgelijk- en handelsrecht van Europees-kontinentale origine valt dubbel op waar Indonesië aan alle kanten omgeven is door staten - Australië, de Philippijnen, Singapore, Malaysië - waarin min of meer het ‘common law system’ met zijn ‘judge made law’ is gerecipieerd, al is de tegenstelling tussen deze twee rechtsstelsels wat het hedendaagse recht betreft niet zo scherp meer als hier moest worden voorgesteld.
•
Ook de samenwerking tussen de Gajah Mada Universiteit in Yogyakarta en de Rijksuniversiteit te Leiden en de Vrije Universiteit van Amsterdam op het gebied van het hoger onderwijs in de filosofie in door Nederlandse hoogleraren en andere leerkrachten sinds enkele jaren gegeven en nog verder te brengen kolleges aan de filosofische fakulteit van de oudste Indonesische staatsuniversiteit, die op haar beurt weer docenten voor verdere studie naar Nederland zendt, is weer een bewijs voor de bemiddelingsrol, welke men Nederlanders wil laten spelen in het samenbrengen van wereld- en levensbeschouwingen van toch in hoofdzaak niet-Nederlandse Europese wijsbegeerte met Indonesische, in hoofdzaak Javaanse wijsgerigheid. Indonesië's meest bekende kultuurfilosoof Takdir Abisjahbana, die dikwijls in Europa en ook in Nederland is
| |
| |
geweest is ook duidelijk Europees georiënteerd in zijn ideeën over de wijze waarop Indonesië zich kultureel moet ontwikkelen.
Nog op één gebied is de samenhang tussen Nederlandse kultuurinvloed en algemeen-Europese kultuuroriëntatie duidelijk aanwjisbaar en wel op het terrein van de kristelijke godsdienst, met name het protestantisme, dat in Indonesië meer aanhangers telt (± 8 miljoen zielen) dan in enig ander land in Zuidoost-Azië en de staat ook in dit opzicht naar buiten toe een aparte trek geeft. Men behoeft bijv. slechts te lezen wat in het onder leiding van Stibbe in 1929 uitgekomen werk Neerlands Indië geschreven is over de zending en dat dan te vergelijken met wat in 1968 daarover gerapporteerd is door Enklaar om te beseffen hoe de vroegere oriëntatie op zendingscentra als Oegstgeest, Barmen en Bazel het is gaan verliezen van de gerichtheid van de Indonesische Raad van Kerken op de Wereldraad van Kerken, in 1948 in Amsterdam opgericht, maar nu zetelend in Genève. Haar eerste Sekretaris-Generaal was een Nederlander, zoals haar huidige vertegenwoordiger in Jakarta ook een Nederlander is. De missie, altijd al Europeser van herkomst in Indonesië dan de zending, heeft haar Mekka uiteraard vanouds in Rome gehad. Duidelijker nog dan de Nederlandse zendelingen, die in de moeilijke jaren tussen 1958 en 1963 vrijwel allen Indonesië verlieten, konden de Nederlandse priesters en nonnen - waarvan ongeveer tweederde deel in de jaren 1950 en 1951 door optie het Indonesisch staatsburgerschap had verworven, zoals nu nog meer dan de helft van de Indonesische bisschoppen van Nederlandse afkomst is - hun ‘Europese’ bemiddelingsrollen blijven vervullen. Zij doen dat vooral in hun lagere en middelbare scholen en in hogeronderwijsinstellingen maar ook in pers en periodiek. Het dagblad met het grootste aantal abonnees, Kompas, is een door katolieken geleide krant, - wier naam volgens haar tegenstanders een akronym zou zijn voor
‘Kommando pastoor’ - en het oudste
en best uitgegeven kulturele tijdschrift Basis is ook van katolieke signatuur. In beide namen ziet of beluistert men ook Duitse en Engelse dus ‘Europese’ termen voor wat via het radikaal afgeschafte Nederlands het Indonesisch dat de spraakmakende gemeente zich had aan te schaffen, is binnengedrongen. Dat de tegenwoordige nuntius Mees, die op het vinketouw moet zitten ter behartiging van de belangen van het Vatikaan een Nederlands sprekende Belg is, lijkt weer tekenend voor de ‘Europese’ rol, die Rome zingt in Jakarta.
•
Hiermee zijn we dan weer teruggekeerd tot de buitenlandse (kultuur)politiek van de republiek, die in geen werelddeel zoveel diplomatieke vertegenwoordigers heeft als in Europa en in geen land zoveel zichzelf als haar staatsburgers erkennende Indonesiërs heeft zitten als in Nederland. Ben ik goed ingelicht dan bevinden er zich momenteel ± 60.000 warganegara in het Nederlandse koninkrijk, vrouwen en kinderen meegerekend; Ambonnezen en Zuidmolukkers die zich geen onderdanen van de republiek achten, dus niet inbegrepen. Ook de meeste internationale organisaties en instituten, waarbij Indonesië aangesloten of vertegenwoordigd is, zijn voornamelijk in West-Europa te vinden en niet zelden vervullen Nederlanders of Nederland daarbij een biezondere
| |
| |
rol. Zo worden de halfjaarlijkse konferenties van de zgn. ‘donorlanden’, verenigd in de I(nternational) G(overnmental) G(roup) I(ndonesia) steeds in het land van Tinbergen gehouden, en voorgezeten door een Nederlander, terwijl de meerderheid der leden weer uit Westeuropese staten bestaat. In het in meerderheid Nederlandssprekend België heeft de Indonesische regering een in Nederland afgestudeerde ekonoom zowel bij de Belgische als bij de E.E.G. als ambassadeur geakkrediteerd, van welke gemeenschap Indonesië door Nederlandse tussenkomst bepaalde preferentiële rechten hoopt te verwerven. De sekretaris-generaal van de in Rome zetelende F.A.O., waarbij onze nog steeds agrarische staat de grootste belangen heeft, is ook al weer een Nederlanger. Indonesische akademici zullen ook wel studies voortzetten aan de Europese Universitaire Instelling in Florence, waarvan de eerste rektor eveneens een Nederlander is. Indonesië's meest bekende kultuurfilosoof Soedjatmoko is lid van het Centre for Strategic Studies in Londen, waarvan ook weer een Nederlander direkteur is.
Dat Nederlandse ministeries en instituten, die studiebeurzen aan Indonesiërs verstrekken, zich hun Europese bemiddelingsrol bewust zijn blijkt uit het financieren van studiereizen naar West- en ook wel Oosteuropese landen, waaraan ook Indonesische studenten deelnemen en uit het gelegenheid geven aan Indonesische bursalen om ook buiten Nederland binnen Europa kennis op te doen. Het meest eklatante en ook meest recente voorbeeld daarvan is wel de groep van negentien in Nederland ‘post graduate studies’ verrichtende Indonesische linguïsten en historici en één jurist geweest, die dank zij de hulp van Nederlandse autoriteiten het jongste Oriëntalistenkongres in Parijs heeft kunnen bijwonen en daar met drie afgevaardigden uit Indonesië zelf een ‘présence Indonésienne’ heeft kunnen opbrengen zoals nog nooit op vorige kongressen mogelijk is geweest. Het symboliseert tevens hoe ruim een kwart eeuw na de Onafhankelijkheidsproklamatie de Nederlandse wetenschap betreffende de Indonesische talen en literaturen, de Indonesische geschiedenis en het Indonesische recht nog steeds ‘second to none’ is, wat van de in Nederland beoefende sociale wetenschappen betreffende de archipel (al) niet meer gezegd kan worden. Indien in Nederland niet voor alle op Indonesië te richten kultuurwetenschappelijke aktiviteiten volop geld en geestdrift beschikbaar is, dwingt dit feit hulp in financiën en figuren te koncentreren op die drie hiervoor genoemde gebieden van de menswetenschappen, wier beoefening ook van nut kan zijn voor de strijd om het vinden van een eigen kulturele Indonesische identiteit, vooral naar buiten toe, op gebieden van buitenlandse (kultuur)politiek, onderwijs, geschiedenis, talen, recht en kristelijk geloof.
Op die gebieden komt een Europese kultuuroriëntatie tot uiting, die zich uitstrekt van het meest simpele peil, waarop Libelle-n fladderen en Margriet-en bloeien tot het niveau van de Club van Rome, waarvan de zoëven genoemde Soedjatmoko lid is.
Maar het gaat ook niet zo zeer om de allure als wel om de richting van die oriëntatie. En het is nu juist die richting in de buitenlandse kulturele oriëntatie waarin de Indonesische intelligentsia zich onderscheidt van de leidende élites in Indonesië's nabuurlanden, die via één
| |
| |
wereldtaal - het Engels of het Frans - veel meer gericht zijn op de kultuur van één voormalig moederland, dus op de ‘English way of life’ of op de ‘civilisation française’, dan wel de Amerikaanse beschaving.
•
Toen ik indertijd de Nederlandse ambassadeur Mr. Hugo Scheltema - een eksellente kulturele gezant - voorstelde het in Jakarta te stichten Nederlandse Kulturele Centrum de naam Erasmushuis te geven, dacht ik daarbij niet alleen aan de figuur of de myte van de grote humanist zelf, maar ook aan zijn geboorteland en aan de naar hem genoemde kultuurprijs, die jaarlijks aan vooraanstaande Europese figuren wordt uitgereikt alsmede aan het Maison d'Erasme in Anderlecht. De naam Multatulihuis heb ik toen ook wel geopperd, maar zij leek mij toch minder geschikt omdat zij tezeer zou kunnen heenwijzen naar een specifiek Nederlands en zelfs koloniaal verleden en omdat Douwes Dekker toch een te weinig waarlijk Europese figuur is om in de naamgeving van het Nederlandse kultuurcentrum ook die Europese kultuuroriëntatie tot uiting te brengen, waarin Nederland Indonesië als geen ander Westeuropees land van dienst kan zijn.
Wanneer bovendien Nederland en Suriname en de Nederlandse Antillen van elkaar onafhankelijk worden, kan men ook dáár Erasmushuizen vestigen, waar een Multatulihuis echter geen zin zal hebben. Nu Nederland bovendien ook op een Erasmusuniversiteit en zelfs een Erasmustrein kan bogen, is er alle reden om een naam te handhaven, die geen gedachtenassociaties aan specifiek Nederlands-Indonesische relaties oproept.
Maar wel wekt die naam op de Nederlandse kulturele aktiviteiten in Indonesië zo Europees mogelijk te richten. Dit kan door ook lezingen en voordrachten in het Engels te laten houden, zoals het Goethe-Institut reeds lang doet; door in de boekerij vooral ook meer werken uit de grote Europese literaturen in Nederlandse vertaling op te nemen als van Oorschots Russische biblioteek; door meer Nederlandse kunstuitingen op Europees niveau te brengen - zoals die gebracht werden door het muziekensemble Syntagma Musica en het Nederlands Danstheater. Men zou - om een paar voorbeelden te noemen - met het Centre Culturel Français een tentoonstelling kunnen organiseren betreffende de Impressionisten, Jongkind en Van Gogh; met het Goethe-Institut hetzelfde kunnen doen over ‘Dürer in de Nederlanden’; met het British Council iets dergelijks kunnen entameren met betrekking tot Thomas More en Erasmus of Barbara Hepworth en het Hoge Veluwe Museum.
Ben ik goed ingelicht dan komen de ambassadeurs van de in Jakarta vertegenwoordigde landen van de Europese Economische Gemeenschap één maal in de maand bijeen om over gemeenschappelijke zaken en belangen te praten. Zouden de attachees voor pers- en/of kulturele zaken van hun ambassades dat ook niet kunnen doen om eens te overwegen hoe naast regionaal-nationale ook algemeen Europese kulturele manifestaties te brengen? Zou men die attachees niet kunnen vragen lezingen te houden over de kultuurpolitiek van hun staten met betrekking tot de E.E.G.? En zouden in ieder geval niet in het Erasmushuis aan alle Erasmusprijswinnaars tentoonstellingen en lezingen kunnen worden gewijd in samenwerking met de ambassades of
| |
| |
de kulturele instituten van de landen van herkomst van die winnaars?
Waar de Nederlandse kultuurinvloed afneemt omdat de kennis van de Nederlandse taal terugloopt - ik schat het aantal Nederlandssprekende Indonesiërs dat voor de oorlog tegen het halfmiljoen liep nu hooguit op honderdduizend mensen - zie ik voor Nederlandse kulturele aktiviteiten slechts één eervolle strategie weggelegd en wel, om het in Statenbijbelse termen te zeggen: Nederlandse kultuurinvloed ‘minder’ te doen worden door Europese kultuuroriëntatie in Indonesië te helpen ‘wassen’
Alleen indien de Nederlandse kulturele politiek in Indonesië naast brede (Belgisch)-Nederlandse trekken ook een meer algemeen Europese fysionomie gaat tonen zal zij haar gezicht niet verliezen.
Wassenaar, augustus 1973.
Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanisties and Social Sciences.
| |
Literatuur:
(1) | F.M. van Asbeck, The Netherlands Indies Foreign Relations (1939). |
| |
(2) | I.J. Brugmans, Geschiedenis van het Onderwijs in Nederlandsch Indië (1938). |
| |
(3) | H.T. Colenbrander, Koloniale Geschiedenis, 3 dln., (1925-1926). |
| |
(4) | Jan Deloof, ‘Nederlands in Indonesië’ in Ons Erfdeel, 13e jrg., nr. 2 (1970). |
| |
(5) | A.J. Eijkman en F.W. Stapel, Leerboek der Geschiedenis van Nederlandsch Oost-Indië, 3e druk (1922), 8e druk (1936). |
| |
(6) | H.J. Enklaar, Onze blijvende opdracht. De Nederlandse deelname aan wereldzending en werelddiakonaat in een nieuwe tijd (1968). |
(7) | H.J. de Graaf, Geschiedenis van Indonesië (1949). |
| |
(8) | J.W. Gunning, ‘De Protestantsche Kerk - Protestantsche Zendingscorporaties, haar Arbeidsvelden en Resultaten’ (herzien en aangevuld door D. Crommelin) in D.G. Stibbe, Neerlands Indië, 3e geheel herziene druk (1929), Hoofdstuk VIII onder A ‘Eeredienst en Zending’. |
| |
(9) | C. Hooykaan, ‘Modern Maleisch, zijn verspreiding, bruikbaarheid en toekomst’ in Koloniale Studiën, 23 (1939). |
| |
(10) | H.B. Jassin, ‘Dankwoord’ in Mededeling van het Prins Bernhard Fonds. Uitreiking van de Martinus Nijhoffprijs voor vertalingen 1973. |
| |
(11) | W.L.G. Lemaire, Het recht in Indonesië. Hukum Indonesia (1952). |
| |
(12) | J.H.A. Logemann, Het staatsrecht van Indonesië (1954). |
| |
(13) | M.P.M. Muskens, Indonesië. Een strijd om nationale identiteit (1969). |
| |
(14) | Herman Salomonson ‘De Europeesche samenleving’ in D.G. Stibbe, op cit., Hoofdstuk IX. |
| |
(15) | P.J. van Santen, ‘De Roomsch Katholieke Kerk en haar Missie onder de Inlanders’ (bijgewerkt door Jos. van de Kolk) in D.G. Stibbe, op cit., Hoofdstuk VIII onder B. |
| |
(16) | Soedjatmoko and Mohammed Ali, G.J. Resink and G.Mc T. Kahin, An introduction to Indonesian Historiography (1965). |
| |
(17) | Sunario, ‘Indonesia's non-alignment Policy in Theory and Practice’, in The Indonesian Review of International Affairs, Vol. I, Number I, (July 1970). |
| |
(18) | F.W. Stapel, Geschiedenis van Nederlandsch Indië, 1e druk (1930), 2e druk (1943). |
| |
(19) | F.W. Stapel, Geschiedenis van Nederlandsch Indië, 5 delen (1938-40), waarin hij zelf in deel V schrijft over ‘De Bataafse Republiek en de Franse tijd’ en ‘Het Engelse tussenbestuur’. |
| |
(20) | D.G. Stibbe, Neerlands Indië, 2 dln. (1929). |
| |
(21) | A. Teeuw, Modern Indonesian Literature (1967). |
| |
(22) | Gerard Termorshuizen, ‘Kulturele betrekkingen tussen Indonesië en Nederland’ in Ons Erfdeel, 15e jrg., 2, 3, 4 en 5 (1972) en 16e jrg., 1, 2 en 4 (1973). |
| |
(23) | H. Terpstra, ‘Fransen en Engelsen’ in deel II van F.W. Stapel, op cit. (noot 19). |
| |
(24) | Bernard H.M. Vlekke, Nusantara. A history of Indonesia, Wholly revised edition (1959). |
| |
(25) | Jan de Vries, ‘Kulturele samenwerking (later: betrekkingen) tussen Nederland (later: Indonesië) en Indonesië (later: Nederland)’ in Ons Erfdeel, 14e jrg., 1, 2, 3, 4 (1971) en 15e jrg., 1 (1972). |
| |
(26) | Jan de Vries, ‘Nederlandse kulturele politiek in Indonesië’, in Ons Erfdeel, 15e jrg., 2 (1972). |
| |
(27) | C. Wessels, ‘Portugezen en Spanjaarden’ in deel II van F.W. Stapel, op cit. (noot 19). |
|
|