bondgenoot... Ook de kortzichtige Jan Publiek kan er zijn voordeel mee doen. Als hij denkt dat er maar één vraag belangrijk is - de vraag: wat kóóp ik ervoor? - dan blijven zijn aspiraties op het niveau van de sjacheraars. Dat is net hetzelfde niveau waarop bijv. plannenmakers van autosnelwegen zich bewegen, als ze betonbanen door een landschap trekken, zonder zich af te vragen wat er aan landschapsschoon verloren gaat.
Zitten we hiermee ver van de ‘kleinkunst’? Neen toch. Immers: welke ZIN heeft die kleinkunst, als ze, om het met Gibran te zeggen, geen ‘voedsel en kleding is voor de ziel’? Met andere woorden: aan een hersenloze bedoening van artiesten hebben we geen boodschap. Hersenloos betekent dan: afgestemd op het vlugge, kommerciële sukses; er trots op gaan feilloos te kunnen ‘inspelen op wat het grote publiek wil’; zonder verpinken ideeën of meningen laten vallen, omdat blijkt dat Jan Publiek ze niet lust. Of dit ook in de kleinkunst het geval is (en niet alleen in bijv. een hersenloos, niveau-loos Eurovisie-songfestival van Luxemburg)? Zeker is dat zo. En het zijn niet de geringsten die er zich toe lenen. Of wat doet een talentvolle kabaretier als Paul Van Vliet anders, als hij handig inpikt op het hippie-verschijnsel, maar het alleen maar aanwendt om ‘de lach uit de zaal te halen’? En waar is de Guus Vleugel van Lurelei, nu hij met Jasperina de amusements-toer is opgegaan?
Of het dan niet mag, dat amusement? Natuurlijk mag het. Mensen doen lachen is even belangrijk (en moeilijker) dan mensen doen huilen of vloeken. Maar d'r moet wel eerlijkheid in de uitgangspunten zitten. Als ik ze hoor, de spitse konferenciers, dan krijg ik vaak het rotgevoel van ‘als jullie er niet méér over weten, hou dan jullie bek’. Homofilie is zo'n onderwerp, en milieuvervuiling. Eksploitatie van angsten en frustraties, zonder er een zinnig woord aan toe te voegen.
Ik bedoel maar: kleinkunstenaars zijn geen haar beter dan de door hen vaak geminachte kommerciële ‘vedetten’, als ze (weliswaar in soepeler Nederlands en véél spitser en geestiger), bij goed beluisteren OOK niks te vertellen hebben. Jan Publiek was - tenminste bij ons in Vlaanderen - jarenlang al opgetogen over de kleinste woordspeling, tot applaus bereid ook bij de minder geslaagde maar snedig bedoelde formuleringen. Die tijd moet maar voorbij zijn. We moeten maar 'ns opnieuw kritisch leren luisteren. Iedereen in het genre is kwetsbaar; een grote ‘naam’ hoeft op zichzelf niks te betekenen. Het komt er op aan de miskleunen te herkennen. Ik geloof nogal in de slingerbeweging: een tijd lang kan het lijken alsof je ongestraft het publiek kan beduvelen, maar de slinger keert terug, de kwaliteit gaat bovendrijven. Artiest en Jan Publiek moeten geduld oefenen. Het is óók waar dat ‘geduld’ in dit vak voor velen een té moeilijk woord is...
Jaak Dreesen