Ons Erfdeel. Jaargang 16
(1973)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
[Nummer 2]de taalkwestie sociologisch bekeken - 2prof. dr. luc huyse Tot omstreeks 1960 werden de vraagstukken van kommunautaire aard in België grotendeels weggedrukt. Zij kwamen als ‘valse problemen’ in de politieke koelkast terecht. In een vorig artikel werd de marginaliteit van de kommunautaire problematiek - want zo mag men het verschijnsel wel noemen - in zijn oorzaken bekeken. Twee zaken vielen daarbij op. Men kan het verdringen van de Vlaams-Waalse tegenstellingen in de eerste plaats wijten aan de gerichtheid van de sociopolitieke machinerie. Het socio-politieke raderwerk in ons land werd in het verleden immers opgezet voor het verwerken van levensbeschouwelijke en sociaalekonomische (of als zodanig formuleerbare) problemen en geschillen. In deze omstandigheden was weinig of geen plaats voor een normale rijping van kommunautaire vraagstukken. In het vorig artikel kwam nog een tweede verklaring ter sprake. Een spontane erkenning van de Vlaams-Waalse geschillen zou het machtsevenwicht tussen de levensbeschouwelijke groepen in gevaar hebben gebracht. Men weet dat vóór dat het schoolpakt de krachtsverhoudingen tussen katolieken en vrijzinnigen bevroor, een (wankel!) evenwicht tot stand kon komen, onder meer dank zij het feit dat de levensbeschouwelijke meerderheidsgroep in Vlaanderen minderheid was in Wallonië. De lotsverbondenheid van Vlaamse en Waalse katolieken enerzijds, van Waalse en Vlaamse vrijzinnigen anderzijds was aldus een vitaal element in het machtspolitieke spel. Men begrijpt waarom in die omstandigheden de verscheidenheid van de twee kultuurgemeenschappen niet tenvolle in de politiek aan bod kon komen. Hierop wees M. van Haegendoren toen hij in 1962 schreef dat | |
[pagina 6]
| |
‘...de Kerk en de vrijzinnigheid, de politieke partijen en de vakbonden, ieder op hun eigen terrein, er voor hun zaak voordeel menen bij te hebben dat een unitaire struktuur in stand zou blijven; deze struktuur maakt het vaak moeilijk de Waals-Vlaamse problemen “zuiver” te stellen’. (De Vlaamse Beweging nu en morgen, deel 1, p. 155.)
In het begin van de jaren zestig breekt het kommunautair konflikt toch door. De mechanismen, die zijn spontane ontwikkeling moesten afremmen, vallen stil. Waarom? En een tweede vraag: hoe is de pacifikatie, die ondertussen nagestreefd werd, tot stand gekomen? Aan deze dubbele vraagstelling is onze tweede bijdrage gewijd.
(Wij zijn in onze sociologische gedachtengang op een punt gekomen, waar niet meer te werken valt met de vage term ‘kommunautaire problematiek’. Nu is precisering nodig.) | |
Drie facetten.Vier, vijf geschriften over ‘de kwestie’ leveren voldoende citaten op om aan te tonen dat de problemen, die met het epiteton ‘kommunautair’ worden bedacht, zeer verscheiden van aard. Een greep uit enkele publikaties, die het verschijnsel vanuit Vlaamse hoek belichten: ‘De kern van het vraagstuk ligt niet in een “taalkwestie”. Het gaat nu, zoals in 1830, niet alleen om de eer van de taal, maar ook om de eer van het volk dat die taal spreekt... den graad van waardigheid, van eer, van aanzien, van gezag, die ons volk te beurt valt in de Belgische maatschappij.’ (M. Lamberty, De Vlaamse Beweging nu, 1948, p. 48); ‘Wij willen om te beginnen als numerieke meerderheid, maar sociaal-ekonomische minderheid, ons verdedigen door de afbakening van ons gebied en tevens door de nooddijken van de taalwetgeving.’ (M. van Haegendoren, De Vlaamse Beweging nu en morgen, deel II, 1962, p. 21); ‘(De Vlaamse Beweging voert)... een strijd voor gelijke kansen.’ (R. Derine, Aktuele Vlaamse standpunten, 1964, p. 27); ‘De belangstelling in ons land voor het Vlaamse “volk” in zijn meest specifieke, nationale, volkenkundige kenmerken is een onderdeel geweest van de Vlaamse strijd.’ (Telemachus, De spanningen tussen de taalgroepen, De Maand, 1963, p. 332); ‘De Vlaamse Beweging... is een uiting van vooruitstrevend, sociaal humanisme. De Vlaming kwam in opstand tegen zijn lot, omdat hij zich wilde bevrijden van het kunstmatige, het onechte, dat op hem, op zijn volk en zijn kultuur was gaan vastzitten. Taalstrijd en flamingantisme kunnen enkel in dit perspektief worden begrepen.’ (M. Ruys, De Vlamingen, 1972, p. 12.)
Deze reeks citaten bevat duidelijke verwijzingen naar de meest opvallende facetten van de kommunautaire problematiek: ten eerste, de asymmetrische machtsverhoudingen tussen Nederlandstaligen en Franstaligen; ten tweede, de trage erkenning van de socio-kulturele eigenheid van beide groepen. De meeste kommunautaire geschillen gaan op deze probleemaspekten terug.
De Nederlandstalige bevolkingsgroep, een demografische meerderheid, vertoonde tot voor kort alle kenmerken van een sociologische minderheid: laag welvaartspeil, zwakke machtsposities, geringe elitevorming. De Franstaligen, demogra- | |
[pagina 7]
| |
fisch in de minderheid, bewogen zich op de markt der schaarse goederen als een meerderheid: méér welvaart, méér politieke macht. De averechtse asymmetrie in deze machtsverhoudingen was niet altijd zo opvallend als dit tien, vijftien jaar geleden het geval was. Zij kwam voor het eerst scherp aan het licht bij de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht, kort na de eerste wereldoorlog. De verwezenlijkingvan het ‘één-man-één-stem’-beginsel bracht sommigen er toe te denken dat de demografische positie van een bevolkingsgroep rechten op politieke macht doet ontstaan. De Vlaamse beweging kwam zo tot de verwachting dat de demografische groeikracht van Vlaanderen quasi-automatisch zou leiden naar de staatsmacht. In de loop der jaren bleek dat men zich vergist had. De numerieke meerderheidspositie kon niet vertaald worden in realiseerbare rechten, tenzij men een vuist maakte. Diverse pijnpunten in de Vlaams-Waalse verhoudingen vinden hier hun oorsprong: de taalgrenskwesties aan de ene kant (dit is, vanuit Vlaams oogpunt gezien, beveiliging van de numerieke meerderheidspositie), de zetelaanpassing, de problematiek rond de taalrollen in het leger, in de magistratuur en in de overheidsdiensten en de ongelijke deelname van de twee taalgroepen aan het wetenschappelijk onderwijs aan de andere kant (eisen van Vlaamse zijde, gericht op het ‘ten gelde maken’ van de numerieke meerderheidspositie).
Men ziet dus dat een aantal kommunautaire geschillen de verdeling van de macht tussen Nederlandstaligen en Franstaligen als inzet hebben. Dit in wezen politiek konflikt wordt gesekundeerd door een ander spanningsveld, waarop de term ‘kommunautair’ ook van toepassing is, namelijk de strijd om de erkenning van de kulturele eigenheid. In het verleden lag de bewijslast op de Vlamingen; zij dienden keer op keer de originaliteit en de bestaansreden van hun kultuur aan te tonen. Het was geen gemakkelijke opgave. Bij de Franstaligen was er de neiging om het hele achterland van de Franse kultuur in rekening te brengen bij het vergelijken van elkaars kulturele verdiensten. Aan de andere kant bleek het moeilijk om een afdoend antwoord te geven op de vraag: wat is het dat het Vlaamse volk een eigen gelaat geeft? Verwijzingen naar de ‘volksaard’ hebben weinig bewijskracht; zij verleggen het probleem alleen maar. Men mag veeleer aannemen dat een hele reeks van faktoren een rol hebben gespeeld bij het modelleren van deze kultuurgemeenschap. Er is een gemeenschappelijk verleden, een eigen taal en gemeenschappelijke klemtonen op het stuk van levensbeschouwing, wonen en werken. Soms was het de faktor taal, soms het kollektief ervaren van de achteruitstellingen, die deze en andere komponenten deed samenklitten tot een wij-gevoel (‘ons volk’), dat op zijn beurt de voedingsbodem vormde voor het ontstaan van een kultuurgemeenschap. Aan Franstalige zijde kwam men vooralsnog niet tot een even krachtig wij-gevoel. Dit is onlangs proefondervindelijk aangetoond door P. Servais, socioloog aan de U.C.L. In Recherches Sociologiques van december 1970 presenteert hij de resulstaten van een studie over ‘le sentiment national en Flandre et en Wallonie’. Hij schrijft: ‘En ce qui concerne les Wallons, l'existence d'une communauté wallonne spécifique est beaucoup moins certaine. (...) Dans la Belgique francophone de | |
[pagina 8]
| |
jadis, les Wallons ne sentaient nullement le besoin de se définir en tant que membres appartenant à une communauté spécifique’ (pp. 143-144). Het ziet er naar uit dat hierin stilaan verandering komt; niet de faktor taal, maar de schokkende kontrontatie met ekonomische achteruitgang kan de Waalse gevoelens tot een kristallisatiepunt brengen.
Twee facetten van de kommunautaire problematiek kwamen nu reeds ter sprake. Een derde komponent is in zekere zin van een andere orde.
In een van zijn werken, waarin hij het ook over België heeft, schrijft de Amerikaanse socioloog S.M. Lipset dat drie konfliktlijnen de meeste Westerse landen doorkruisen. Een ervan vindt zijn oorsprong in de industriële revolutie, die leidde tot de tegenstellingen tussen kapitaalbezitters en arbeiders. De andere zijn het gevolg van de nationale revoluties; het ontstaan van de moderne staat riep het levensbeschouwelijk konflikt tussen klerikalen en antiklerikalen in het leven. Het leidde eveneens - ook in België - tot hevige spanningen tussen het centraal staatsgezag en de regionale en lokale gemeenschappen die een flink stuk van hun autonomie verloren zagen gaan. De taalkwestie heeft in de loop der jaren de antitese centrum-periferie naar de achtergrond gedrongen, of, beter gezegd, gekamoufleerd. Toch bleef zij als het ware onderhuids aanwezig. De geschillen, waartoe zij aanleiding gaf, werden echter veelal opgenomen in de taalpolitieke eisenbundels. Ook op vandaag is dit spanningsveld werkzaam, zij het dan onder een dubbele gedaante. Bij sommigen leven de spanningen nog in hun oorspronkelijke vorm. Zij verzetten zich tegen de koncentratie van politieke en financiële macht in de hoofdstad. Het is het strak-unitaire gezag dat aangevochten wordt - soms, maar niet altijd, in federalistische termen. Eén voorbeeld (ontleend aan De Vlamingen van M. Ruys, p. 167): ‘Renard ging ervan uit dat de Waalse inzinking te wijten was aan het falen van de financiële machten te Brussel. Hij wenste een fundamentele vernieuwing van de ekonomische beleidsorganen, waardoor de gemeenschap zelf de kontrole zou krijgen over de ekonomie en regionale overheidsorganen een beslissende stem zouden hebben in de opleving van het bedrijfsleven’. Soms ook stelt men zich anti-Brussels op omdat men de sociale en ekonomische voorrangspositie van de hoofdstad niet kan aanvaarden. Men denke maar aan de vele grieven over de urbanistische geeuwhonger van Brussel, over de prestigieuze infrastruktuurwerken in de hoofdstad, over de ontvolking van het achterland, over de pendelarbeid naar de Brusselse privé-bedrijven en overheidsdiensten. Het ongenoegen over de koncentratie van schaarse goederen in de hoofdstedelijke zone bestaat niet alleen in Vlaanderen. Het komt evengoed in Wallonië voor. Dekoncentratie (Brussel ontvetten!) is een eis van Vlamingen én Walen. | |
De overgang.De broedlaag, waarop de kommunautaire geschillen ontstaan, is dus samengesteld uit drie komponenten: (1) een strijd tussen Nederlandstaligen en Franstaligen om de politieke en sociaal-ekonomische macht; (2) een streven naar erkenning van de kulturele eigenheid van de twee taalgroepen; (3) wrijvingen tussen een hoofdstedelijk gebied dat in de centrale | |
[pagina 9]
| |
gezagsorganen én daarbuiten op grote schaal politieke en financiële macht hamstert, en de regionale en lokale gemeenschappen die een ruimtelijke spreiding van de machtsuitoefen'ng voorstaan. Tot op het eind van de jaren vijftig worden deze kommunautaire geschillen weggedrukt, om redenen die in de vorige bijdrage ter sprake kwamen. Vanaf 1960 zullen zij echter in groeiende mate prioriteit krijgen op de agenda van de politici. Uiteraard heeft men zich al vaak afgevraagd waaraan deze nogal bruuske wijziging in de gerichtheid van de politieke bedrijfsvoering te wijten is. Sommigen zeggen: het herleven van het nationalisme bracht een felle opflakkering van de kommunautaire twisten met zich mee; dit dwong de politici er toe ‘de kwestie’ grondig aan te pakken. Elders wees men op het aantreden van een ‘derde generatie’ van Vlaamse intellektuelen (‘nog nauwelijks Vlaamsgezind om de eenvoudige reden dat zij Vlaams is’, schrijft Telemachus in het reeds geciteerde artikel), die veel hardnekkiger weerstand bood tegen de meerderheidspretenties van de Franstaligen. Wat dan tot de verscherping van de konfrontatie zou geleid hebben. Ook in de Waalse publieke opinie zouden zich omstreeks die tijd grondige wijzigingen hebben voorgedaan; de ziekte van de ekonomische achteruitgang wou men hier meer en meer bestrijden met remedies, die in kommunautaire termen waren gesteld. Dit zijn drie faktoren die zonder twijfel diepgaand hebben ingegrepen op de politieke situatie in het begin van de jaren zestig. Het is echter de vraag of zij, afzonderlijk of in orchestratie, krachtig genoeg waren om de socio-politieke mechanismen, die de spontane groei van de kommunautaire problematiek tot dan toe hadden verhinderd, te neutraliseren. | |
Betekenis van het schoolpakt en het schoolpaktklimaat.Men weet dat het levensbeschouwelijk konflikt verantwoordelijk is geweest voor de diepste breuklijn in de Belgische samenleving. De zuilen boden door hun beslotenheid bescherming tegen de missioneringsijver van de ‘andersdenkenden’. In tijden van koude oorlog deden zij dienst als organisatorische verschansingen. Men sprak over dit konflikt als over een kruitvat, dat bij eksplosie de eenheid en de stabiliteit van het land kon vernietigen. Een gelukkige omstandigheid maakte het in de periode 1945-1955 evenwel mogelijk die dreiging af te wentelen: de levensbeschouwelijke meerderheid in Vlaanderen was minderheid in het andere landsgedeelte; zo kon een broos maar bruikbaar machtsevenwicht op basis van wederzijdse toegevingen tot stand komen. De lotsverbondheid van Nederlandstaligen en Franstaligen in het katolieke kamp, van Walen en Vlamingen in de vrijzinnige zuil was niet alleen broodnodig voor de instandhouding van de eigen groep; zij verhinderde ook dat het tot een eskalatie kwam die voor beide groepen noodlottig zou geweest zijn. In die lotsverbondenheid ontstond dus het dubbel dwarsverband dat het kommunautair spanningsveld grotendeels neutraliseerde. Bovendien maakte de levensbeschouwelijke verdeeldheid het de Vlamingen onmogelijk hun numerieke meerderheidspositie aan te wenden voor het doorbreken van het machtspolitiek status quo. Het streven naar federalisme van sommige Waalse socialisten werd afgegrendeld omdat in het vrijzinnige kamp gevreesd | |
[pagina 10]
| |
werd voor een minorisatie van de vrijzinnigen in een autonoom Vlaanderen.
De schoolstrijd toonde aan hoe kwetsbaar dit machtsevenwicht wel was. De konfliktregeling waartoe het aanleiding gaf, was te vrijblijvend en te afhankelijk van wankele meerderheid-minderheid-relaties. Aan weerszijden van de breuklijn groeide de overtuiging dat dit machtsevenwicht beveiligd moest worden door een nationaal pakt tussen de drie traditionele partijen. Met het schoolpakt brak een periode van (weliswaar gewapende) vrede aan, eerst op onderwijsgebied; later liet het schoolpaktklimaat toe de reikwijdte van de ontworpen konfliktregeling uit te breiden tot andere sektoren.
Na korte tijd bleek dat het bevriezen van de machtsverhoudingen tussen vrijzinnigen en katolieken de nood aan kohesie tussen Vlamingen en Walen in beide zuilen gedeeltelijk deed verdwijnen. De levensbeschouwelijke solidariteitsoverwegingen, waarmee de kommunautaire gevoelens werden verdrongen, gingen minder overtuigend klinken. In 1961 opent de liberale partij haar deuren voor de katolieke burgerij. Het maneuver slaagt in grote mate - zoals zal blijken bij de verkiezingen in 1964 en 1965 - en maakt, nu de katolieke burgerij in Wallonië bescherming zoekt bij de P.V.V., de oproepen tot Vlaamse solidariteit met de zwakkere geloofsbroeders over de taalgrens minder geloofwaardig. De kerkelijke hiërarchie onthoudt zich nu ook van herderlijke tussenkomsten bij verkiezingen. Dit komt de ‘taalpartijen’ ten goede. Nog andere tekenen wijzen op de ‘bevrijding’ van de kommunautaire problematiek in het begin van de jaren zestig: de Vlaamse frontvorming bij de eerste mars op Brussel en het sukses van het petitionnement van de M.P.W. Minder snel verdwijnt de minorisatievrees aan Vlaams-vrijzinnige kant, al verliest zij haar panisch karakter.
Meer dan welke andere faktor ook, heeft het schoolpaktklimaat dat de levensbeschouwelijke vergrendeling van het politieke leven goeddeels wegnam, de doorbraak van het kommunautaire spanningsveld mogelijk gemaakt.
Dit brengt ons terug tot het uitgangspunt in deze sociologie van de taalstrijd: voor een goed begrip van de ontwikkelingen in de Belgische politiek moet men in eerste instantie de wisselwerking tussen het levensbeschouwelijk, het sociaal-ekonomisch en het kommunautair konflikt in rekening brengen. Aan deze wisselwerking ontleent het politieke leven in België een groot stuk van zijn dinamiek. Eén voorbeeld hiervan trok onze aandacht: het terugtreden van het levensbeschouwelijk konflikt (dank zij een voorlopige pacifikatie ervan) maakt omstreeks 1960 krachten vrij die het kommunautaire spanningsveld ontsluiten. | |
Tien wilde jaren.Het moet twaalf jaar geleden voor de politieke verantwoordelijken een ontmoedigende konstatatie zijn geweest: zeer kort nadat de onmiddellijke dreiging van het levensbeschouwelijk konflikt was afgewenteld, kwamen nu de spanningen tussen de taalgemeenschappen de stabiliteit van het regime in gevaar brengen. Vlaamse mars op Brussel, oprichting van de Mouvement Populaire Wallon, elektorale doorbraak van de Volksunie zijn de eerste tekenen van de komende krisis. De kommunautaire koortsverschijnselen nemen vanaf 1961 snel toe. Bovendien to- | |
[pagina 11]
| |
nen de politieke werkstakingen tegen de eenheidswet aan dat ook het sociaal-ekonomisch konflikt niet is uitgedoofd. De lont in het kruitvat wordt weer korter. Een terugblik op de jaren zestig leert ons dat het nemen van de kommunautaire hindernis in drie fazen verloopt. Het voorspel valt in de periode 1961-1965. De taalwetten van de regering Lefèvre-Spaak leiden wel niet tot een definitieve regeling van de taalgrenskwestie, maar bevestigen niettemin het principe van de taalhomogeniteit in Vlaanderen en Wallonië. Men kan nu ook een preciezer diagnose van het probleem Brussel maken. In de kerstboodschap van de koning, eind 1963, valt een bepaalde zin erg op: ‘In een kader van vernieuwde instellingen een loyale samenwerking verzekeren tussen Vlamingen en Walen, aan de rechtmatige verzuchtingen naar autonomie en decentralizatie in verschillende sektoren van het openbaar leven beantwoorden, dat alles kan verwezenlijkt worden, maar dit vergt verbeeldingskracht en moed en een vaste wil om te slagen’. Stilaan worden de klemtonen nu verlegd. Een aantal politici zien in dat de kommunautaire kwestie niet meer door taalwetten op te lossen valt. Er is een staatshervorming nodig. De rondetafelkonferentie, die de grondwetsherziening moet voorbereiden, loopt op het eerste gezicht niet zo goed af. Toch effent zij de weg voor een regeling van het probleem van de zetelaanpassing; bij de bespreking van de waarborgen, die Wallonië in de toekomst dienden te behoeden voor een minorisatie door de Nederlandstalige numerieke meerderheid, blijkt ook dat steeds meer politici een oplossing verwachten van een of andere vorm van kultuurautonomie. De verkiezingen van mei 1965 maken een einde aan de rooms-rode koalitie. Een tweede faze breekt aan. Het is een tijd van aarzelingen, van pogingen ook om de behandeling van de kommunautaire problematiek het uitzicht te geven van een processie van Echternach: na de twee stappen vooruit, een stap achteruit. Aan de kop van de processie stappen Harmel, Spinoy en ook Van Audenhove. Enkele maanden later zal premier Van den Boeynants een poging doen om het kommunautair dossier opnieuw onder te brengen op de plaats, waar het zovele jaren zat, namelijk in de politieke koelkast. Zijn struikelen over de kwestie Leuven en het mislukken van de trikolore P.V.V.-operatie bij de verkiezingen van maart 1968 sluiten deze tweede faze af. De tijd is nu rijp voor een beslissende wending in het pacifikatieproces. | |
De inzet.We hebben vroeger al in onze gedachtengang de kommunautaire problematiek herleid tot een drietal belangrijke facetten. Gemakshalve. Hoe staat het met deze probleemaspekten bij de aanvang van de staatshervorming?
De aanwezigheid van meerdere kultuurgemeenschappen in ons land wordt nog door weinigen ontkend. De galante formule ‘eenheid in verscheidenheid’ kent veel bijval. Ernstige konflikten over deze materie zijn er niet meer. De diskussie is nu verlegd naar het scheppen van de kondities, die het bestaansrecht van de Vlaamse kultuurgemeenschappen moeten garanderen, vooral dan in Brussel. De strijd om een herverdeling van de politieke en de sociaal-ekonomische macht tussen Franstaligen en Nederlandstaligen is daarentegen vrij hevig. De afbakening | |
[pagina 12]
| |
van de Brusselse agglomeratie vormt de kern van de taalgrensproblematiek. Het blijvend ‘demografisch verlies’ door de verfransing van Nederlandstalige immigranten in de hoofdstad is een ander pijnpunt. Het streven van de Vlamingen om bij de verdeling van de schaarse goederen (onder meer rijkskredieten, onderwijskansen, jobs en promoties in de overheidsdiensten) méér rekening te doen houden met de demografische omvang van de beide groepen, lokt scherpe konflikten uit. Bij de diskussies over de zetelaanpassing was al gebleken dat de numerieke meerderheidspositie van de Vlamingen niet voor 100% te verzilveren was. Deze konstatatie zorgt in Vlaanderen voor een groeiende vraag naar autonomie. De argumentatie terzake werd in 1964 goed verwoord door R. Derine: ‘Autonomie... is de enige ernstige waarborg voor Wallonië, die niet tegelijk rem en grendel is voor de normale Vlaamse meerderheid en opgang. Door aan beide gemeenschappen voor sommige kwesties autonomie te verlenen, zal voor heel wat zaken het gevaar van remming en onderdrukking wegvallen. Automatisch wordt tegemoetgekomen aan de behoefte aan waarborgen voor Wallonië. Het is m.a.w. de enige uitweg om de cirkel van de Vlaamse emancipatie en de Waalse vrees te doorbreken’ (Aktuele Vlaamse standpunten, p. 120). De antitese centrum-periferie is, mede door deze evolutie en de ontwikkelingen te Brussel, scherper geworden. Bovendien is in de loop der jaren zestig bij vele burgers onbehagen ontstaan over de gang van zaken in wat ik elders de ‘bevoogdingsdemokratie’ heb genoemdGa naar eind(1). De drang naar een herverdeling van de politieke macht tussen politici en burgers uit zich onder meer in het sukses van de inspraak- en participatieslogans. Tegelijkertijd ontdekt men in deze kringen het demokratiserend effekt van een ruimtelijke spreiding van de politieke machtsuitoefening. Het is niet toevallig dat de eisen terzake op demonstratieve wijze gepatroneerd worden door de taalpartijen!
Kortom: een pacifikatie van het kommunautaire probleem zal slechts met sukses bekroond worden indien zij een regeling ontwerpt voor drie krachtige konfliktbronnen. Dit zijn: (a) de strjid om de politieke en sociaal-ekonomische macht tussen Vlamingen en Franstaligen, niet in het minst te Brussel; (b) het konflikt tussen de voorstanders van een strak-unitair beleid en de voorstanders van een geregionaliseerd beleid; (c) de spanningen, die voortvloeien uit de vraag naar een demokratischer besluitvorming in de politiek. De staatshervorming heeft op elk van deze drie punten ingegrepen. Vooraleer het resultaat te bekijken, eerst even iets over de procedure. | |
Naar een pakt der Belgen.Het was te verwachten dat het scenario dat bij het sluiten van het schoolpakt zovele diensten had bewezen, ook zou worden opgeroepen voor de behandeling van het kommunautaire konflikt. Beide mijlpalen in het zoeken naar vreedzame koeksistentie tussen Belgen vertonen dan ook een opvallende verwantschap, zowel in de wijze van totstandkomen als in de inhoud. (Merkwaardig is ook dat hetzelfde duo, namelijk premier Eyskens en zijn kabinetchef, de heer Grauls, in beide gevallen de kompromisvorming hebben geleid en begeleid.)
De procedure, waarmee nu naar een re- | |
[pagina 13]
| |
geling werd gezocht, was niet nieuw. De operatie ‘staatshervorming’ werd ingeleid door politieke onderhandelingen tussen de drie traditionele partijen. Een eerste rondetafelkonferentie leed schipbreuk. Een poging om in 1965 het topoverleg te institutionaliseren in de vorm van een driepartijenregering kon niet doorgaan. De werkgroep van 28, aan een vijfhoekige tafel gezeten, kon wél de grondslagen leggen van een kompromis. Het pakt der Belgen kwam dan uiteindelijk tot stand na een hele reeks van regeringsmaratons en topbijeenkomsten. De gelijkenis valt echter het meest op bij het bekijken van de politieke spelregels, die bij het sluiten van het kommunautair pakt te pas zijn gekomen. Allereerst heeft men er in elke faze goed voor gezorgd het unilateraal afdwingen van een oplossing op basis van het meerderheidsbeginsel te vermijden. Bij de voorbereiding van het schoolpakt kreeg de liberale partij die bij de verkiezingen van 1958 niet eens half zo veel stemmen had behaald als de C.V.P., niettemin evenveel vertegenwoordigers in de kommissie als de kristen-demokraten. Ook in de periode 1969-1971 werd het meerderheidsbeginsel - anders een hoeksteen van de demokratie naar Angelsaksisch model - uitgeschakeld. Een treffende illustratie: toen de Werkgroep, waarvan juist sprake was, de kwestie Brussel op de agenda nam diende zijn omvang te worden uitgebreid om alle strekkingen een plaats te kunnen geven. Een tweede spelregel die met sukses werd toegepast: naar Belgische traditie voltrok de kompromisvorming zich in een klimaat van diskretie, die de aktiviteiten van de toponderhandelaars goed verhulde. De diskussie werd op behendige wijze uit de openbaarheid gelicht. Een korte periode van openbare behandeling in het Parlement sloot een lange termijn van geheime onderhandelingen af. Ook naar de inhoud is de gelijkenis groot. Wat de grondwetsherziening heeft opgeleverd aan formules als ‘bijzondere meerderheden’, ‘pariteit in de regering’ en ‘bescherming van de minderheden’ kan inderdaad beschouwd worden als een geslaagde poging om het meerderheidsbeginsel nu ook op het kommunautaire vlak te neutraliseren. | |
De pacifikatie onvoltooid.Nu het vuurwerk van de staatshervorming al enige tijd is gedoofd, treedt een zekere nuchterheid in de plaats van de blijde kreten over een ‘gebeurtenis van historisch belang’. Op de vraag naar de echte betekenis van deze hervorming is het antwoord voor sommigen onzeker geworden. Sluit de winst- en verliesrekening van deze grootse onderneming met een batig saldo? Is de basis gelegd voor een duurzamer huwelijkskontrakt tussen de taalgemeenschappen? Kan de hervorming een goed steunvlak worden voor een grote sprong voorwaarts in het demokratiseringsproces? Het is uiteraard nog te vroeg om een definitieve balans op te maken. Toch tekent zich reeds een en ander af. De koppeling van ‘waarborgen voor de minderheden’, ‘kultuurautonomie’ en ‘ekonomische decentralisatie’ heeft een kader geschapen, waarin een modus vivendi tussen Nederlandstaligen en Franstaligen tot stand zou kunnen komen. Er kwam echter geen oplossing voor het probleem van de verdeling van de overheidsmiddelen. De delikwate kwestie van de ‘ver- | |
[pagina 14]
| |
deelsleutel’, de ‘objektieve kriteria’, de ‘dotaties’, de ‘eigen fiskaliteit’ blijven bestaan. De diskussies over de bevoegdheden van de kultuurraden en over de konkretisering van artikel 107 quater van de Grondwet tonen aan dat het pakt der Belgen ook geen definitieve regeling bracht voor het konflikt tussen de voorstanders van het centralisme en de propagandisten van een geregionaliseerd beleid. De hervorming faalde bovendien waar het er op aankwam een herverdeling van de politieke macht tussen politici en burgers tot stand te brengen. Men kent de filosofie die het oorspronkelijke wetsontwerp over de vorming van federaties en agglomeraties bezielde: ‘geef de gemeenten hun levenskracht terug en bevrijd ze van de taken die hun technische mogelijkheden te boven gaan zodat deze kernen van demokratische besluitvorming opnieuw een aantal vitale funkties kunnen opnemen; richt federaties van gemeenten op die in staat zijn de overheveling van lokale bevoegdheden naar het centraal staatsgezag tegen te gaan zodat een aantal belangrijke beleidssektoren opnieuw in de nabijheid van de burger gebracht kunnen worden’. Van deze intentie bleef uiteindelijk nog weinig overeind in de verdere behandeling van het ontwerp.
Besluit: in zijn huidige vorm kan het pakt der Belgen hoogstens een etappe zijn in de tocht naar een bevredigende konfliktregeling op kommunautair vlak.
Is het mogelijk dat de taaiheid van de kommunautaire problematiek voor een groot stuk te wijten is aan de blijvende verwevenheid met het levensbeschouwelijk konflikt? Recent is toch weer gebleken hoezeer de beide spanningsvelden elkaar besmetten. De kultuurautonomie verbrak het nationaal machtsevenwicht op levensbeschouwelijk vlak. Te dien einde werden in de grondwet en in het kultuurpakt supplementaire waarborgen voor de ideologische minderheden opgenomen. Met de evenredigheidsregel als verdeelsleutel werd de verdeling van rijkssubsidies, van mandaten in de kulturele beheersorganen en van zendtijd op radio en televisie op punt gezet. Deze regeling veronderstelt evenwel dat de Vlaamse vrijzinnigen in de brede kulturele sektor met een representatief geheel van mensen en organisaties aanwezig zijn; zij dwingt hen, met andere woorden, de kenmerken van een komplete zuil aan te nemen. Deze ontwikkeling leidt aan katolieke zijde tot een soort reaktieve verzuiling op domeinen die voorheen niet op levensbeschouwelijke grondslag waren georganiseerd (men leze hierover een redaktionele kommentaar in De Nieuwe Maand van oktober 1972). De minorisatievrees van de vrijzinnigen, die hierdoor wordt aangewakkerd, lokt dan op zijn beurt moeilijkheden uit bij de verdere vormgeving van de kulturele autonomie en van de ekonomische gewestvorming. Zo kan een nieuwe pacifikatie-ronde van start gaan. |