Ons Erfdeel. Jaargang 15
(1972)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdFrans-Vlaamse taaltuin 28.Hugo Ryckeboer stuurt me uit Gent, vanuit het Seminarie voor Nederlandse taalkunde en Vlaamse dialektologie een overdrukje uit Taal en TongvalGa naar eindnoot(1) over het hier vroeger al besproken pers. vn. (vrouw. enk.) zoe voor zij/zeGa naar eindnoot(2). Het wordt niet alleen nog altijd gehoord in Ekelsbeke, Steenvoorde en Hondschote, maar ook in Zuidkote, Klommeres en Moerekerke of De Moeren, alsook bij iemand in Nieuwerleet die afkomstig is uit Bollezele. Dit merkwaardige Middelnederlandse relikt dat aan het verdwijnen is, werd in 1885 ook nog opgetekend in Bieren, zelfs in Veurne. Voor kort is het zelfs nog genoteerd in Izenberge en Stavele. Wie hier meer over wil lezen verwijs ik naar het vermeld artikel.
K. de Busschere wijst me i.v.m. preutieg uit het voorlaatste taaltuintje op z'n taalaantekeningen in Biekorf s.v. pret, waarbij pruttig (hoogstwaarschijnlijk met dezelfde uitspraak als in Houtkerke)Ga naar eindnoot(3) vermeld wordt in Klerken. Meteen wordt op die plaats verwezen naar ‘paret’, in dezelfde merkwaardige woordenlijst, waarin we weer een geval van svarabhakti (paret voor pret) mogen ontdekken, zoals Gezelle dat verschijnsel noemt in z'n Loquela bij kalei.
Mag ik dan verder me zelf even korrigeren aangaande de kantonniers uit de vorige bijdrage, die wel degelijk handenarbeid verrichten... Verder blijkt Den Nieuwen Kabinet, waarvan ook in de laatste taaltuin gewag gemaakt werd, waarschijnlijk een handboek geweest te zijn, niet een woordenboekje, en van de hand van de Hazebroekse leraar Bernard Boone, zoals genoteerd staat in een boek van Lodewijk de Baecker (later veranderd in De Backer)Ga naar eindnoot(4).
Het woordje biestier (met klemtoon op eerste lettergreep) dat voor zover ik weet één van die zeldzame uitsluitend Zuidvlaamse woorden is, waaruit biestiervagers van de vorige keer samengesteld is, kun je ook horen in een rijmende zegswijze die zoals veel andere getuigt van de zuinigheid van onze Westvlaamse voorouders, zoals die zo plastisch beschreven werd door Me- | |
[pagina 146]
| |
neer Depoers op de Ekelsbeekse kultuurdag II. Tweeë kèsen en e vier, makt alleman biestier. Dat wil zeggen: twee kaarsen aansteken als er al een (haard)vuur brandt, zo iets maakt je beslist arm. Wist u dat het oude woord (h)oet (hout) voor ‘bos’ of ‘woud’ nu nog gebruikelijk is in Frans-Vlaanderen, nl. in 't (h)oet van Niepe? Het woord komt anders alleen in hele oude plaatsnamen in die betekenis voor: Wormhout en Torhout, Houtkerke en Houthulst. Een woord nu dat in eigennamen zoals vanden Driessche, of in sommige plaatsnamen b.v. Kemmel, te vinden is, nl. driesj, heeft in Winnezele de eerste betekenis die De Bo eraan geeft, nl. ‘land achter e weeë’: een gescheurd weiland dat bezaaid wordt. Prof. Paardekooper heeft in Waregem op de kultuurdag terecht gewezen op het belang van het Zuidvlaams o.m. als het dichtst verwante Nederlandse dialekt met het Engels. Nu is het opmerkenswaard dat Mevrouw Fermaut aan wie we 178 neergeschreven spreekwoorden of zegswijzen uit het Winnezeels te danken hebben, in haar spelling zelfs aan het Engels doet denken. Zo spelt ze sweat voor zweet (sweat) en ze spreekt het dus waarschijnlijk precies zo uit als het oud-Engels uitgesproken werd; verder ook zea voor zee (sea), gereat voor gereed (ready) enz. Je zou nooit raden wat een pikkewirt is. Dat is Steenvoords voor het handvat van een (korte) zeis, bij ons pik genoemd. En een sponze? Dat Morbeeks woord (met genazaleerde n) is onbekend in Wormhout of Ekelsbeke waar ze van steeëngenk spreken. Het betekent het smalle bakstenen stoepje langs het huis, bij ons bekend onder de naam dam. Maar het Morbeeks dam is dan op zijn beurt de naam voor de oprit over een duiker naar veld of wei, meestal in het Westvlaams minnegat genoemd, zoals het kafee bij Noordpene, en dat De Bo als mennegat spelt. En de tommelóre? Is verwant met toom. Het is weer Morbeeks en betekent paardegebit. In Winnezele en op zoveel andere plaatsen heet dat ding grammette. Voor alle woorden die paarden aangaan moeten we ons overal haasten dacht ik. Veroengerd? Vreemd Ekelsbeeks geval van weglating van beginw: nl. verwonderd. Daar hoor je ook het zuiverst 'k wit 's oengers: letterlijk ‘'k weet 's wonders’, ‘ik ben benieuwd’. Griffier is Boescheeps voor sekretaris en dienóre Zerkels voor veldwachter. Nu gaan we toch nu vlug wat putten uit de rijke taalschat van Mevrouw Fermaut, uit de bandopname, en wel over het bakken, karnen en brouwen. Bij het bakken gebruikten ze daar brommandekes (broodmandjes, zeldzaam geval van verkleinvorm met -ke in die streek). Met de loete (soort ijzeren haak) klaauwsten ze de bakkerskolen (houtskool) uit de oven in de smooëre (een bak met deksel waarin de gloeiende houtskolen ‘gesmoord’ werden). Die handeling noemden ze ook: de oven uutroeren. Kernelle is er de naam voor fijne bloem. In de onmiddellijke nabijheid van de oven stond vaak het foerneel (fornuis voor het koken van veevoer). Vroeger karnden de boeren (h)eeële me(l)k (‘volle melk’). Later konden ze over een wentelóre beschikken (nl. karn die kan wentelen). Er moest soms e klik laauw wóter toegevoegd worden zodat de karn slag kreeëg. Kremeuzeme(l)k is er een bastaardwoord voor afgeroomde melk. Ze baksten niet alleen zelf, ze brouwsten ook zelf: zo hebben we hier drie gevallen van verleden tijd met uitgang -ste(n). Ook in Winnezele is het ABN brouwersgist alleen bekend (en niet biergist zoals in West-Vlaanderen). Als het vat (niet altijd de ton) vol was, je sloeg de bomme drop, en er was ook e wiendtaptje. Da bier stoeng in vóten up e gantiere (d.i. een onderstel). De maaier die na de middag oud, verschaald bier te drinken kreeg, riep uit: dat is noch friend noch maag van dat dek (dat ik) 't noen get (h)en.Ga naar eindnoot(6) Prachtige zegswijze die betekent: dat (bier) is noch familie (niet ABN vriend) noch maagschap van dat wat ik vanmiddag gekregen heb. Deze dubbele zegswijze doet me denken aan die andere, uitgesproken door Meneer Fermaut, over de geploegde voren, waar de boerenzoons om lachten omdat ze krom en slom waren. Staat bij De Bo bekend over meubels. E stuuk manteln is een visuele voorstelling van het openspreiden van een omgekeerde schoof over een stuik, als bescherming tegen de regen. Dat is ook waar als ze (eveneens in Winnezele) zeggen: booën pótern: d.i. hutbonen in bosjes zetten, zodat ze er als patertjes uitzien. Tot slot een paar van de zegswijzen nog van Mevrouw Fermaut, met haar eigen spelling: 3. Ider us draagt zin crus, mor tsi crusen leque mele ecque. (fonetisch) leder (h)uus draag se kruus, mor 't sien kruusen lik mul(h)ekken. Ieder huis draagt z'n kruis, maar er zijn kruisen als molenwieken. | |
[pagina 147]
| |
7. In choan wuf in en niwe gedove dic in es mar gout cor in jaar. (fon.) E sjooën wuuf en e nieuw gedoven diek en is mor goed vooër e jór. Een mooi wijf en een nieuw gedolven sloot is maar goed voor een jaar. 10. Het ouze vele vigen of gernors potten. (fon.) le (h)et oenzovele viezjen of gèrnors pooëten. Hij heeft al zoveel (net zoveel) grillen (viezjen = eigenzinnigheden: vies is eigenzinnig) als garnalen poten (hebben). Ook bedenkingen bij de vorige taaltuin zijn nu nog welkom en worden met dank tegemoet gezien. C. Moeyaert,
|
|