Ons Erfdeel. Jaargang 15
(1972)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdPerspektieven voor een GantoisstudieGa naar eindnoot(1).Vorig jaar vatte een drs. in de geschiedenis het plan op J.-M. | |
[pagina 143]
| |
Gantois tot onderwerp van zijn proefschrift te nemen. De rezultaten van zijn heuristiek stelden hem blijkbaar zo sterk teleur dat hij naar een andere figuur uitkeek. Geen nood! Over enige tijd zal zich wel een nieuwe drs. aanmelden met dezelfde intentie. Doch zal ook hij niet dezelfde teleurstelling oplopen en er identieke besluiten uit trekken? Dit kan echter niet gebeuren op grond van een tekort aan studiemateriaal. Er is genoeg voor handen. Het is evenwel voor de meeste jonge vorsers nog onbekend, vaak verspreid over Nederland, België en Frankrijk, in vele gevallen niet in openbare depots maar in privé handen. Daarenboven hechtte Gantois zelf eraan zich in zijn publicistische aktiviteit te verbergen achter het scherm van talloze schuilnamen. Er moet dus ergens aan voorbereidend werk worden gedaan dat de vorser kan helpen, in zijn studieonderwerp, vlugger vaste grond onder de voet te krijgen. Op één terrein is dit zelfs zeer dringend. Gantois en zijn werk moeten in een nog niet verafgelegen verleden gesitueerd worden. En juist hierdoor kan de biograaf van interessant bronnenmateriaal gebruik maken, dat over enkele decenniën niet meer voor handen zal zijn, te weten de persoonlijke niet neergeschreven herinneringen van de tijdgenoot, hetzij als waarnemer, als vriend, of als tegenstander. Dat een dergelijke bron met scherpe kritische zin moet worden aangewend, doet niets af aan de historische waarde ervan. De uitgegeven memoires van zeer achtbare staatslieden kunnen niet elke historische bruikbaarheid ontzegd worden omdat ze met een even grote kritische zin benaderd moeten worden. Beiden behoren overigens tot wat de historikus Presser de ‘ego-documenten’ noemde, met al hun biezondere eigenschappen maar ook met hun specifieke gevaren. Het vastleggen van deze persoonlijke herinneringen omtrent Gantois is dringend. De magnetofoon laat overigens een snelle werkwijze toe. De werkmetode van de interviewer is hierbij uiteraard van uitzonderlijk belang voor de historische waarde van het vastgelegde gesprek. Gesprekken met Gantois zelf die op band werden geregistreerd zullen wel niet zo talrijk zijn. Toch is er ook hier materiaal voor handen. Ter illustratie hiervan verwijs ik naar een gesprek tussen Gantois en prof. Paardekooper dat werd opgenomen om over de golflengte van radio Hilversum te worden uitgezonden. Het is overigens merkwaardig dat men nu zowat overal het nut van een dergelijke bronnenverzameling gaat inzien. Zo werd op de laatste Conferentie der Nederlandse Letteren te Knokke de wens geformuleerd een beelden geluidsarchief aan te leggen.
Ook op het terrein van het uitgegeven bronnenmateriaal kan nuttig voorbereidend werk worden verricht. Het is evident dat de geschriften van Gantois zelf op dit vlak een belangrijke plaats bekleden. Hier zouden twee moeilijkheden uit de weg moeten worden geruimd. De eerste is van kwantitatieve aard. Inderdaad Gantois' bedrijvigheid was zo groot dat niet alleen de eigen publikaties van het Vlaamsch Verbond van Frankrijk overvol staan met zijn pennevruchten, maar dat ook talrijke andere bladen op zijn okkasionele of meer regelmatige medewerking konden rekenen. Een inventaris van deze publicistische aktiviteit ware uiterst nuttig. De tweede moeilijkheid is deze van het aantal niet gesigneerde stukken en de even grote voorraad schuilnamen. De Gantoisbiograaf moet een houvast krijgen om bepaalde ideeën, visies, taktische opties en dergelijke meer al dan niet aan zijn personage toe te schrijven. Het opstellen van een zo volledig mogelijke lijst Gantois-pseudoniemen is hier het aangewezen voorbereidend werk. Net zoals bij het aanleggen van een geluidsarchief speelt ook hier de tijdsfaktor nog in het voordeel aangezien deze een belangrijke supplementaire werkmetode aan de hand doet die in een volgende generatie niet meer gehanteerd zal kunnen worden. Talrijke vrienden en medewerkers van Gantois kunnen hierover inderdaad nog ondervraagd worden, en meer speciaal dan sekretarissen, direkteurs of hoofdredakteurs van verschillende bladen waaraan Gantois z'n medewerking kan hebben verleend. Dat het om een ‘must’ gaat kan geïllustreerd worden met de vraag naar het reële aandeel van Gantois in Notre Flandre. Indien het antwoord enkel zou steunen op het aantal bijdragen dat er voluit met de naam J.-M. Gantois werd ondertekend dan zou men ten hoogste van een zeer okkasionele medewerker kunnen spreken. Dit strookt evident niet met de werkelijkheid. Voor andere bladen is die evidentie er niet. Uiteindelijk moet men dus kunnen komen tot een Gantoisbibliografie die de kandidaat biograaf moet toelaten het aandeel van de heuristiek in het tijdsschema voor zijn studie zoveel mogelijk te reduceren. Dat de perspektieven voor een Gantoisstudie er | |
[pagina 144]
| |
aldus veel rooskleuriger zouden gaan uitzien laat geen twijfel. In dit verband kan verwezen worden naar een literaire en politieke figuur uit een geheel andere gedachtenwereld, maar die zijn biograaf voor gelijkaardige moeilijkheden gesteld zou hebben, Pierre Nothomb. Het attraktieve karakter van een eventuele Nothombstudie is dit jaar onbetwistbaar toegenomen, alleen reeds door het feit dat in het vierde deel van de Bibliographie des écrivains français de Belgique een uitvoerige Nothombbibliografie werd opgenomen die debuteert met een lijst pseudoniemen, waarvan ook Nothomb zich overvloedig bediende, gevolgd door een uitgebreide opsomming van tijdschriften waaraan hij zijn medewerking verleende met precisering van de periode waarin deze geschiedde. Een derde probleemgebied is dit van het onuitgegeven archivalisch materiaal. Wat zich in officiële depots bevindt of in die van grote privéinstellingen, zoals bijv. het bisdom Rijsel, is praktisch nog één grote onbekende. Werd de tijdsfaktor in deze bijdrage reeds herhaaldelijk als positief voor de perspektieven voor een Gantoisstudie beklemtoond, dan is dit hier zeker niet het geval. Elke kontemporanist is reeds ten overvloede gekonfronteerd geworden met de vijftig-jaar-klausule, die in sommige privéinstellingen nog verder teruggaat. Pogingen om toch een officieuse konsultatietoelating te verkrijgen kunnen in sommige gevallen wel sukses hebben. Kon professor Eugen Weber voor zijn gedegen studie over de Action Française niet royaal gebruik maken van de Franse politie-archieven uit het interbellum? De archieven van Duitse organismen uit de bezetting zijn evenwel toegankelijk voor elke vorser. Zo berust de studie van de Franse akademikus Etienne Dejonghe over het Vlaamsch Verbond van Frankrijk voor de periode '40-'44, voor een groot deel op studiemateriaal afkomstig uit de archieven van de Militärverwaltung en de SicherheitsdienstGa naar eindnoot(2). Het is duidelijk dat bij een studie van Gantois niet zomaar kan worden afgezien van elke poging om ook in officiële depots een deur, of eventueel slechts een poortje op niet officiële wijze open te wrikken. De problematiek van de privé-archieven, in de enge betekenis van het woord, is van een andere aard. Gantois zelf moet een uitgebreid en rijk archief bezeten hebben. Dit zou echter bijna onmiddellijk na zijn dood vernietigd zijn. Waarom, door wie en in welke omstandigheden zijn enkele vragen die echter nog geen volledig bevredigend antwoord hebben gekregen. Tot hierin voldoende klaarheid is gebracht kan als werkhypoteze, het eigen Gantoisarchief als volledig vernietigd worden beschouwd. Dit verlies is erg en geeft een deuk aan de perspektieven voor een Gantoisstudie. Doch men moet zich hoeden voor een overdramatiseren van deze vernietiging. De situatie is er allesbehalve hopeloos door geworden. Want inderdaad, indien Gantois een rijk archief bezat dan zal ongetwijfeld een niet onaardig deel ervan tot stand zijn gekomen door korrespondentie met vrienden. De vernietiging van Gantois' archief na zijn dood heeft echter slechts één luik van deze korrespondentie kunnen doen verdwijnen. Wat Gantois zelf verstuurde is hier aan ontsnapt en moet in vele gevallen nog voor handen zijn voornamelijk in Frankrijk, België en Nederland.
Sommige vrienden van Gantois zijn evenwel ook reeds overleden, doch hun papieren, of altans een deel ervan, zijn bewaard gebleven. Enkele voorbeelden: Yan Vari Perrot, een voorman uit het Bretoense nationalisme in het interbellum, en Jean-Marie Gantois waren dikke vrienden. Perrot werd in 1943 vermoord, zijn privépapieren zijn evenwel bewaard gebleven. Er werd in de zestiger jaren nog ruimschoots gebruik van gemaakt voor een studie over Perrot. Het is dus zeer goed mogelijk de brieven van Gantois in de Perrotverzameling op te sporen. Wat is er gebeurd met de papieren van de Gassers uit Boergondië, met die van meester Van den Driessche, van Hippolyte Verly, van Alice Poulleau en zovele andere Franse vrienden waarmee Gantois in korrespondentie stond? Op het huidig ogenblik is 'n lid van de Franse C.N.R.S. uit Aix-en-Provence op zoek naar de privépapieren van een aantal Oksitaanse korrespondenten van Gantois Van zijn overleden Vlaamse vrienden, waarvan de persoonlijke papieren bewaard zijn gebleven denk ik geen beter voorbeeld te kunnen aanhalen dan dit van Cyriel Verschaeve, waarvan het archief in degelijke toegewijde handen berust. Zijn reeds talrijke na-oorlogse vrienden van Gantois overleden, dan zijn diegenen die nog onder ons behoren niet minder in aantal. Ook in hun privépapieren bevinden zich ongetwijfeld vele brieven van Gantois. Het aangewezen voorbereidend werk is het centraal repertoriëren van die dokumenten uit de tal- | |
[pagina 145]
| |
rijke privéverzamelingen die op een of andere wijze op Gantois betrekking hebben. Aldus zou de kandidaat Gantoisbiograaf deze tijdrovende speurtocht bespaard blijven en zich zeer vlug aan de studie zelf van Gantois kunnen zetten.
De perspektieven voor een Gantoisstudie zouden natuurlijk optimaal worden indien ook aan centraal bewaren kon worden gedacht. Hierbij zouden echter onvermijdelijk moeilijkheden rijzen en in sommige gevallen ook gewettigde bezwaren. Zij kunnen echter nooit van die aard zijn dat ze definitief de weg naar deze ideale situatie voor een Gantoisstudie kunnen afsluiten. Tussen de bezitter en zijn stukken, en zeker wanneer het om brieven gaat van een overleden vriend, bestaat vaak een emotionele band, en men moet zeggen gelukkig maar, want precies daarin ligt de grootste beveiliging van deze stukken tegen verlies. Doch ook daar kan het grootste gevaar schuil gaan want deze emotionele band, als hoofdmotief tot bewaring, gaat vaak in de volgende generatie verloren en meteen dan ook de stukken zelf. Ervaringen met de lotgevallen van privé-archieven wijzen zonder meer in een dergelijke richting.
Men staat hier voor een dilemma waaraan men echter kan ontsnappen door het fotokopiëren of microfilmen van de dokumenten die in deze vorm in een centraal depot terecht komen waarbij de bezitter van de originelen ook volledige zeggingskracht behoudt over de kopies in verband met de konsultatiemodaliteiten of eventueel het voorlopig konsultatieverbod ervan. Dezelfde weg van fotokopiëren kan gevolgd worden voor die belangrijke privéfondsen die best integraal bewaard blijven en ernstig zouden beschadigd worden door het uitlichten van het bundeltje dokumenten dat betrekking heeft op Gantois. Hezelfde zou zich immers kunnen herhalen voor een andere persoon zodat men met de bedoeling een archivalische centralisatie rond één personage te bewerken, uiteindelijk een belangrijke privéfonds zou versnipperen. De perspektieven voor een Gantoisstudie, die momenteel niet zo schitterend zijn, zouden door het uitvoeren van dit voorbereidend werk op deze verschillende niveaus, ongetwijfeld zo aantrekkelijk worden dat een wetenschappelijk werk over Gantois niet lang op zich zou laten wachten. Drs. Eric Defoort, Heule |
|