Benelux opnieuw ter diskussie.
In de Memorie van Toelichting bij de begroting van het komende dienstjaar pleegt de Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken de meeste aandacht te besteden aan aktuele of te verwachten problemen, om te kunnen aangeven welk beleid zijn regering voornemens is te volgen. Het dokument dat minister Norbert Schmelzer op 19 september 1972 aan de Staten-Generaal heeft voorgelegd besteedt vrij uitvoerig aandacht aan de Benelux-problematiek. De Minister meent dat de stemmen van de Beneluxlanden in het Europa van de Tien minder gewicht in de schaal zullen kunnen leggen. ‘Vermindering van invloed kan echter worden tegengegaan, indien de reeds bestaande samenwerking wordt verstevigd en uitgebreid. De Regering hecht daarom grote waarde aan frequent en intensief Benelux-overleg, met name ten aanzien van Europese problemen.’
Over de grote lijnen van de te voeren Europese politiek worden in het algemeen parallelle standpunten ingenomen. Het monetair arrangement van 23 augustus 1971, waarbij onderlinge koersmarges werden overeengekomen, is als een voorbeeld van Benelux-solidariteit te beschouwen. Het arrangement demonstreerde in de monetaire verwarring na de Amerikaanse maatregelen een verheugende bereidheid tot samenwerking, die naderhand in ruimer Europees kader navolging heeft gevonden.
Op 28 juni 1972 hebben regeringsleiders en ministers van Buitenlandse Zaken over een eventueel in de lente van 1973 te houden Benelux-Regeringskonferentie overleg gepleegd. De bewindslieden belast met de Beneluxaangelegenheden zullen omstreeks de jaarwisseling moeten nagaan of er een datum voor de te houden konferentie vastgesteld kan worden. Tijdens deze konferentie moeten er afspraken worden gemaakt over de koördinatie van het beleid inzake milieubeheer, ruimtelijke ordening en verkeers-infrastruktuur.
Bij de uitwerking van de agendapunten voor de Regeringskonferentie zouden naar de mening van de Nederlandse Regering twee uitgangspunten als richtsnoer kunnen dienen: enerzijds zal de Benelux er op moeten toezien dat zijn centrale ligging in de Gemeenschap van de Tien optimaal wordt benut, anderzijds moet men voorkomen dat de nagenoeg volkomen opengestelde grens een meer geïntegreerd beleid in de weg staat.
De Brusselse krant Le Soir heeft zich op 20 september in een hoofdartikel gekeerd tegen de opvattingen van de Nederlandse Minister. Het blad wijst er allereerst op dat andere landen dan die van de Benelux in het Europa van de Tien meer aan invloed zullen inboeten, met name Frankrijk en vooral de Frans-Duitse tandem die voldoende gewicht in de schaal kon leggen om het Europa van de Zes te domineren. En het blad herinnert aan de herhaalde verklaringen van de Belgische Minister Harmel, dat de intrede van Groot-Brittannië een korrektie zou aanbrengen aan een zeker gebrek aan politiek evenwicht, waarvan vooral de kleine landen de dupe waren.
Le Soir meent dat er voldoende redenen zijn om de politieke samenwerking in de Benelux voort te zetten, maar wijst een nieuwe aanpak die tussen de drie landen in de schoot van de Europese Gemeenschap een soort bevoorrechte alliantie zou kreëren van de hand. De krant signaleert dat een deel van de Franstalige openbare opinie in België in de Benelux een vernederlandsingsinstrument ziet en stelt de vraag of een pleidooi ter versteviging van de bilaterale Frans-Belgische samenwerking elders in het land niet eveneens zekere reakties zou uitlokken.
Behalve het bestaan van bepaalde gevoeligheden zijn er voor het blad nog andere overwegingen die er onze diplomatie van moeten weerhouden zich te sterk in noordelijke of zuidelijke richting te engageren. Brussel biedt immers gastvrijheid aan de voornaamste Europese instellingen en ongetwijfeld wenst de Belgische regering dat ook nieuw geschapen instellingen er zich komen vestigen. Hoewel deze bevoorrechte situatie België geenszins neutraliteit inzake de Europese politiek oplegt, lijkt het niettemin ongewenst, dat dit land te strak het stand-