de violen en de basinstrumenten. Ook in de twee daaropvolgende koornummers is de naklank van de barok nog duidelijk hoorbaar. Beide fragmenten en het duo Ad te suspiramus bewijzen hoe J.H. Fiocco met eenvoudige middelen een suggestieve tekstverklanking en een wisselende ekspressiviteit verkrijgt. De beide aria's worden gekenmerkt door een sierlijke schrijfwijze. Alhoewel minder gevoelsdiep van uitdrukking, zijn het prachtige voorbeelden van koncerterende stijl, waarbij de belcanto-allures mooi geïntegreerd werden in het geheel.
De partituur van J.H. Fiocco bewijst op overtuigende wijze dat onze achttiende-eeuwse literatuur toch iets meer te bieden heeft dan surrogaat- of kopiewerken. Het Salve Regina van Joseph Hector Fiocco kan de vergelijking met soortgelijke buitenlandse kantates goed doorstaan.
Tot slot van het koncert beluisterden we het
Super flumina Babylonis (realizatie: Herman Roelstraete) van Frans Krafft (1727-1795). Deze leerling van Henri Jacques De Croes werkte van 1760 tot 1767 als zangmeester en organist aan het Begijnhof te Leuven, en vanaf 1768 tot 1794 als zangmeester aan de Gentse Sint-Baafskatedraal. Hij komponeerde een bundel pianomuziek, vele religieuze werken en een Vlaamse opera
Den valschen astrologant. Zijn treurpsalm
Super flumina Babylonis werd gekomponeerd voor drie solostemmen, vierstemmig gemengd koor, twee hoorns, twee hobo's en strijkers. Het werk dateert uit 1780. In vergelijking met de komposities die W.A. Mozart en J. Haydn op dat ogenblik schreef, loopt het werk van F. Krafft wel enigszins achter op
Vic Nees dirigeert de omroepkoren van BRT-RTB, het kamerorkest van de BRT en de solisten L. Jespers, sopraan, en R. Bufkens, tenor.
zijn tijd. Is het daardoor wellicht zo rijk aan inhoud? De instrumentale inleiding in een rustige adagiobeweging klinkt even geladen en verinnerlijkt als het middeldeel van een barokconcerto. Het eerste koor in een vrije aba-struktuur houdt het midden tussen barok en klassicisme. De sprankelende tekstdeklamatie, de doorzichtig gelede struktuur en de volrijpe sonoriteit geven aan dit nummer een biezonder jeugdige en direkt aansprekende bekoorlijkheid. Het tweede koor zet fugatisch in met een krachtig getekend tema in de bas; de polyfone uitwerking is solied, maar zonder groeiende spanning. De aria's, meestal in een bitematische bouw, zijn klassicistisch van stijl, maar meestal ekspressief op de tekst geschroefd. De sopraanaria
Si o
blitus fue
ro herinnert aan de kerkmuziek van W.A. Mozart; ze bezit een gelijkaardige sierlijke en zacht ekspressieve zangerigheid. De blaasinstrumenten hebben zelden een volwaardige zelfstandige funktie: de hobo's b.v. spelen meer dan eens de zangstem of een vioolpartij mee. Ze zijn gewoonlijk ingeweven om de sonoriteit van het geheel te verhogen.
De waarde en de betekenis van dit festivalkoncert kunnen moeilijk overschat worden. Zoals in vele andere kleine kultuurgebieden begint men de jongste jaren ook bij ons belangstelling te tonen voor de zeventiende- en achttiende-eeuwse muziek. Wat eens als een dorre tijd of een dode letter werd gebrandmerkt, wordt geleidelijk uit de vergeethoek opgediept. Hoe langer hoe meer raakt men ervan overtuigd dat die eeuwen een rijke, hoewel niet altijd even originele muziekliteratuur hebben nagelaten. Vele van die bladzijden hoeven niet onder te doen voor wat het