literatuur
Patrick Conrad: dichter of dandy?
De tweejaarlijkse poëzieprijs van De Vlaamse Gids werd in september toegekend aan de 27-jarige Antwerpse auteur, kineast en tekenaar Patrick Conrad, voor zijn bundel 11 sad songs for Edward Kienholz.
Conrad is het type van de jonge begaafde all-round-kunstenaar die zich met een begenadigde zwier door de diverse artistieke genres slingert. Conrad schrijft zijn gedichten steeds vanuit een niet te benaderen isolement. Hij distantieert zich van zijn omgeving om deze dan met een ietwat surreële woordsfeer als een fijnomlijnd en dromerig verhaal op papier te zetten.
Hem als dé dandy van onze Vlaamse schrijvers beschouwen verwringt Conrads poëtische essentie, laat zijn literaire mogelijkheden niet voldoende kans om hun reële ekspressiekracht te bereiken.
De dandy-mantel kan in alle geval geen enkele poëtische lading volledig dekken. Conrad wordt mede door zijn Antwerpse omgeving in een fin de siècie-sfeer geduwd die in feite niet helemaal de zijne is. Het valt echter niet te ontkennen dat van de havenstad een bepaalde invloed op de er verblijvende auteurs uitgaat.
Gilliams beschreef Van Ostaijen ooit als ‘de dandy, de lord in het machtig grauwe Antwerpen,’ Het is alsof Schelde en haven - natuur en ekonomisch leven - tot verfijning aanzetten om op die manier een soort van tegenwicht te kreëren dat deze uitersten in hun enige essentie moet beschermen.
Conrads poëzie komt als zeer verfijnd aan. Zijn verzen zweven om je heen, geven zachte prikken, maken je denken tot een dromen, een aarzelend tasten naar de kontouren van het opgeroepen beeld.
Conrad voert een beredeneerde strijd met wat hij denkt te zijn, met het vlees en de door het vlees vervormde gedachte: ‘ik lever mijn hevigste oorlog eencellig met mijn kristallijne binnenhuid’ (Cezar & Jezabel - 1963, p. 21).
Conrad voelt zich één met zijn stad. Hij leeft met haar als met een vrouw: ‘Ik zou je kunnen beminnen als mijn natte stad’ (Met Sappho op de Sofa - 1970, p. 97).
Over geheel zijn poëtisch oeuvre hangt de geur van het verleden, het gele licht van vergane luksueuze interieurs.
Hier viert het romantische vanzelfsprekend hoogtij: Conrad koestert als het ware zichzelf in zijn gedichten, steeds weer projekteert hij zijn eigen melancholie in een gesloten ruimte waar erotische belevenissen evolueren.
Men droomt dat men droomt als men deze poëzie leest, ze stelt je nooit gerust, laat een onbehaaglijk gevoel achter dat steeds doet teruggrijpen naar haar typisch verbaal aroma. Men kan Conrad aan de hand van zijn gedichten geen vastomlijnde ideeën toekennen die bepalend zijn voor zijn oeuvre. Het subtiel vermengen van een uniek stijlraffinement met een als het ware zwevende inhoudelijke sfeer vormt de essentie van zijn dichterschap niet. Conrad kent geen lyrische wetten, zijn poëzie is vrij achter haar eigengereid traliewerk.
En in die stofferige mufruikende onderaardse salons kleedt de taal zich met de mantel van het verlangen naar wat eksentriek is en mooi. De woorden plooien zich voor de grillige gevoelswereld van de dichter, ze gaan aan zijn voeten liggen en kruipen met een zachte druk op de pen angstig over het papier. Deze poëzie komt niet helemaal over bij de lezer. Ze werpt zelf een barrikade op; en vanachter die afsluiting kun je zitten gluren, urenlang, tot je de smaak van de verzen te pakken hebt gekregen, een smaak die bijblijft tot je hem niet meer ervaart omdat hij eigen aan je is geworden. Dit poetisch arsenaal maakt Conrad rijk, hij weet het en voelt er zich thuis.
En het is juist op dit punt dat we hem moeten waarderen. Zijn bewust isolement maakt het verschil met zijn tijdgenoten uit. Conrad is en blijft herkenbaar omdat hij zichzelf niet forceert, zelfs niet in de soms naar het artificiële overhellende problematiek van zijn verzen. Steeds zal hij de taal in die richting over het papier laten glijden tot ze zichzelf in haar vorige sierlijke wendingen herkent.
Het uiterlijk vertoon, eigen aan deze poëzie, zorgt onrechtstreeks voor de kamoeflage van de vrucht binnenin. Het hart van deze poëzie klopt onder de gestyleerde kronkels waarmee de kunstenaar haar kleedde.