weging nog boeiende persoonlijkheden aandacht verdienen.
De lange titel, ‘Uit Groot-Mokum gewerd ons een offervaardig Flamingant, Marten Rudelsheim: Amsterdam 1873 - Antwerpen 1920’, laat al iets van de kenmerken van Schmooks studie vermoeden: een grote eruditie, een minutieus onderzoek van alle mogelijke bronnen - alleen het dagboek van Rudelsheim was nog niet ter inzage beschikbaar - en een warme genegenheid van de auteur voor zijn studie-objekt. Merkwaardig bij Rudelsheim is al het feit dat hij, hoewel geboren in Nederland en uit Joodse ouders, zich op perfekte wijze in de Vlaamse gemeenschap wist te integreren en toch nooit zijn Nederlandse en Joodse origine verloochende. In een intermezzo maakt Ger Schmook van de gelegenheid gebruik ‘om een misverstand te helpen verdrijven als zouden alle Joden in Vlaanderen per difinitie franskiljoneren’. De bladzijden waarin hij dat illustreert voor Antwerpen, zijn op zichzelf weer een aansporing tot studie over de rol van de Antwerpse Joden in het kulturele leven in Vlaanderen.
Rudelsheim die te Gent promoveerde tot Dr. in de Germaanse Filologie, en bibliotekaris werd te Antwerpen, heeft een indrukwekkende aktiviteit aan de dag gelegd als bibliograaf, journalist, hoofdredakteur van het ts. De Violier, literair-historikus, specialist inzake toneel en opera, propagandist voor een beschaafd taalgebruik, promotor van de Antwerpse A.N.V.-afdeling en als strijdend flamingant in het algemeen. De lange opsomming is tipisch voor deze man: hij kon zich niet beperken tot één aktiviteit. Hij leefde en werkte naar de toekomst gericht. Zijn liefde voor de stad Antwerpen ging gepaard met een scherp kritisch oog voor al het provincialisme en de mediokriteit die in zijn omgeving al te vaak schering en inslag waren. Hij ontwikkelde vooruitstrevende ideeën over wat later vormingswerk en demokratizering van de kunst zou heten. Al even belangrijk is zijn opstel ‘Eenige denkbeelden over practisch flamingantisme’ van 1904, waarin hij de Vlaamse Beweging als een sociale beweging benadert, tegelijk waarschuwend tegen de al te beperkende Gulden-Sporenromantiek van zijn tijd en tegen het gevaar voor elitevorming.
Ger Schmook verstaat op uitstekende wijze de kunst details én achtergronden naar voren te brengen die deze flamingant situeren in zijn tijd en de lezer van nu toelaten zijn optreden te begrijpen. Het talent van de auteur en het feit dat lang nog niet alles van wat Rudelsheim zo rusteloos nastreefde verwezenlijkt is (een beschaafd taalgebruik in Vlaanderen bijv.) maken deze studie biezonder boeiend en doen hopen dat de interessantste strijdgenoten van Rudelsheim nog eens door dezelfde biograaf bestudeerd worden.
Erik vandewalle
Ger Schmook, Uit Groot-Mokum gewerd ons een offervaardig Flamingant, Marten Rudelsheim: Amsterdam 1873 - Antwerpen 1920, 66 blz., overdruk uit de Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (Koningsstraat 18, Gent), 1971, aflevering 1, prijs: 80 BF.