Ons Erfdeel. Jaargang 15
(1972)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdFrans-Vlaamse taaltuin 27.E. Coornaert volhardt in z'n boosheid. Hij gaat in op m'n reaktie op z'n artikelenreeks. Enerzijds houdt hij z'n taalkundige vergissingen niet vol, maar anderzijds getuigt hij wel van z'n verdriet om de teloorgang van het Frans-Vlaams (wat hij een ‘drame’ noemt) maar schijnt erg bang te zijn dat we zouden ontdekken dat het CFF als Vlaams strijdende reaktie tegen de verfransingswetten ontstaan zou zijn. Dan grijpt hij naar het minder nobele middel van het verwijt nl. als zou de mythomanie antifrançaise het cement van onze groep zijn. Ik hoop dat het Journal des Flandres m'n antwoord hierop zal opnemen. Meteen zal de geschiedenis van de roemrijke tegenstand van de Frans-Vlamingen in de vorige eeuw tegen de officiële verfransing hopelijk nog duidelijker aan het licht komen. Dit onderwerp alleen zou een licentiaatsproefschrift waard zijn, zou ik denken. M. Casert uit Menen heeft me de tekst gestuurd uit een Steenvoordse kapel uit 1869, dus van een drietal jaren na de scherpste verfransingsbesluiten van minister Victor Duruy, waardoor niet alleen het signum in de Frans-Vlaamse lagere scholen | |
[pagina 150]
| |
ingevoerd werd, maar zelfs een eind gemaakt werd aan het gebruik van Den Nieuwen Cabinet (een Frans-Nederlands woordenboekje) dat sinds 1833 in het verfranst onderwijs in zwang was. Hierin lezen we het zonderlinge woord ersticht (deze capelle wierd ersticht) waarschijnlijk wordt ‘hersticht’ bedoeld in de betekenis van ‘weder opgericht’. Verder lezen we er het schrijftaalwoord (of katechismuswoord) houwelyk in en de vreemde wending: tereere van 62 jaeren in houwelyk geweest met Rosalie Vanacker. Min of meer gallicistisch is ook: den 8 van Julius. M. Casert laat me ook weten dat volgens een krantGa naar eindnoot(1) de Heer Célarié van het ORTF er veel voor voelt om het Brugse feuilleton ‘De vorstinnen van Brugge’ over zender Rijsel met Franse onderschriften uit te zenden, precies omdat hij weet dat nog zoveel mensen in de Westhoek het Westvlaams dat in de film gesproken wordt zullen verstaan. Bravo. Walter Deconinck uit Kortrijk komt terug op de zgn. Spaanse vlieg: in Ruien wordt dit woord ook gebruikt voor zowel de bromvlieg als de blauwe vleesvlieg. Als wetenschappelijke naam duidt Spaanse vlieg anders een kever aan (Calliophora erythrocephala; Van Dale meent dat het de Lytta vesicatoria is). Deconinck, die een boek schreef over de ongewervelde dieren, dat nu in het Frans vertaald wordt, ontdekt tot z'n verbazing dat het Frans veel minder namen voor ongewervelde dieren ter beschikking heeft als het Nederlands. P. Desmet uit Hazebroek heeft me door bemiddeling van pastoor Gijs Nollet uit Reninge een ondeugend Hazebroeks versje doorgespeeld:
Visjers en jagers
zien biestiervagers
en wuvejagers
Er zal wel niemand in de hele Nederlanden niet onmiddellijk alle woorden verstaan afgezien van biestiervagers. Biestier (met klemtoon op de eerste lettergreep, staat bekend bij De Bo, is nog levend Frans-Vlaams en betekent als bn armoedig. Hier lijkt het als zn gebruikt te worden, dus: armoedzaaier.
Karel van Elslande uit leper wijst me er terecht op dat in Vlamertinge en ook elders de uitdrukking niet is: (h)amerstèèrt verstón vo klienkebelle, maar: e verstót (h)amerstèèrt voë klienkeband. (De Bo zal wel verstrooid geweest zijn als hij genoteerd heeft: hij verstaat altijd klinkeband voor hamersteert). Wat is een klinkeband? Een bandje of touwtje om de klink op te lichten, touwtje dat via een gat in de deur aan de andere kant neergetrokken kan worden. Van Elslande vermoedt (terecht denk ik) dat de Borrenaar van vandaag, die wel nog klinken maar geen klinkeband meer kent, gewoon het woord klinkebelle in de plaats gezet heeft, vooral omdat klienkebelle en klienken in Frans-Vlaanderen de gewone woorden zijn voor ‘huisbel’ en ‘aanbellen’.
Ook E. Coornaert, die plezierig genoeg, juist die uitdrukking in z'n bovenvermeld antwoord gebruikt, maar dan onhandig in de vorm van ‘hamerstraart nechmen voor klinkeband’ (sic), vertaalt die klienkeband ten onrechte door ‘cordon de sonnette’... Hiermee levert hij zelf het pijnlijke bewijs van de slechte gevolgen van het verbod van eigen taal in z'n streek (hij is van Hondschote).
J. Sepieter van Robeke, die in z'n vrije tijd in z'n geboortestreek terugkomt, nl. ‘In de Leeuw’ op de heerlijke Boeschepeberg, stuurt me een drietal bidprentjes uit Steenvoorde of Boeschepe van tussen 1866 en 1874, in het Nederlands gesteld, maar in Poperinge gedrukt. De spelling De Vries en Te Winkel, die bij ons al in 1864 ingevoerd was, wordt hierin nog niet gebruikt, wel een gewijzigde Des Roches-spelling, dus: ondergegaen, zagtmoedige, benyd my enz. Als we die spelling vergelijken met die die gebruikt wordt in de Kamerijkse katechismussen uit die tijdGa naar eindnoot(2), dan zien we dat deze laatste, die in Rijsel gedrukt werden, zeker grotendeels volgens Des Roches spelden, maar dan zonder al die aksenten, en dus nog ‘uyt’ schreven en ‘voorzigtigheyd’, terwijl de vermelde bidprentjes al ‘gebruikt’ en ‘waarheid’ (zonder y) spellen. Misschien zagen de Frans-Vlamingen in deze verschillen een kenmerk van wat ze Keizervlaams noemden (en soms nog noemen) terwijl ze hun eigen taal Koningsvlaams noemenGa naar eindnoot(3). Ook S. Maerten, voorzitter van de Eekse Rederijkerskamer schrijft in 1864, in een brief van 7 september aan de Troostverwachters van RoesbruggeGa naar eindnoot(4) b.v. nog ‘moeyte’ i.p.v. moeite. Vermoedelijk was dat de spelling van Den Nieuwen Cabinet waarvan boven sprake, die toen nog op school in gebruik was. Die spelling vinden we nog terug in de teksten van de Vlaemsche Stemme in Vrankryk, waarschijnlijk ook in de parochieregisters van b.v. Ekelsbeke en Herzele in de jaren 1907Ga naar eindnoot(5) die toen in het Nederlands ingevuld werden, terwijl ze hier in België in het Latijn gesteld werden (en vaak nog worden), maar vanaf De Torrewachter (1929) wordt de spel- | |
[pagina 151]
| |
ling De Vries en Te Winkel ingevoerd, waarschijnlijk toch niet in de laatst gedrukte Rijselse katechismus in onze taal (1932), terwijl heel wat mensen toch al lang in De Vries en Te Winkel gestelde kerkboeken lazen, zoals dat ‘Hemelsch Palmhof’, in Antwerpen gedrukt, dat Sophie Boddaert van Morbeke op 28 januari (ze schrijft Januarius) 1876 aangeschaft heeftGa naar eindnoot(6). Pastoor A. Deschrevel uit Edewalle wijst me erop dat vloge nog gehoord wordt in Haringe, maar dan in De Bo's betekenis ‘bosje’, ook in Winnezele en Steenvoorde is het nog bekend. In Beveren aan de IJzer is ook het woord ziemtje (limonadetje) nog bekend, net zoals in Hondschote. Ammat, ‘nagras’ is weer net zo goed Beverens als Winnezeels, maar terwijl 't dorp in Haringe alleen ‘Roesbrugge’ betekent, is 't durp net zo algemeen in het Winnezeels als in het ABN. Nog ander ABN in het Frans-Vlaams is de Boescheepse zegswijze bij ‘'t Is kermesse in d'(h)elle’ (‘duiveltjeskermis’ in het ABN), de duvels eetn braamn. In mijn dialekt was dat dan braambeiers. Ook Ekelsbeke kent wuttels voor worteltjes (en niet het schuimwoord karoten zoals bij ons) en sjikgeld voor pasmunt. In de Taverne flamande in Wormhout kun je met de waard in vlot Wormhouts over de vooroorlogse tijd praten, toen ze op school en oedn dubbeln (ergens een oude munt) meekregen als signum. Daar is ook het ABN-woord knikkern erg gewoon. Oudezeels is geeësen voor schragen, terwijl sjatsen er stelten betekenen. Toch zeggen ze in Winnezele d'ermoe op sjraagn = de armoe op stelten, een soort superlatief. Weet u wat het Bors klaamp is? Wel gewoon de gleuf waarin de (houten) klink valt als de deur dichtgaat. Benór komm zeggen ze In 't Voshol in Boeschepe, voor ‘eens aanlopen’. Je moet assan Oens (H)eeëre in den (h)emel lóten, zeggen ze daar, en ze bedoelen, ‘over niemand kwaad spreken’. In Borre noemt G. Derue een tap e goenze en een stijfkop heet er dik(h)oofd. Frans-Vlaanderen spreekt zelden of nooit van ‘kop’. Nog Houtkerks: opstón (h)enne voor (h)óne, heel grappig i.p.v. opstaan voor hen en haan (heel vroeg), iets zoals het ABN ‘van nul en gener waarde’ dat vroeger ook: ‘nul en van gener waarde’ was. Ze zeggen ook wel eens in Winnezele: opstón voor et den duvel z'n spanneeël sjudt. Dit spanneeël zal wel een kontaminatie uit paneel wezen, zoals het bij De Bo aangetekend staat.
Het spreekt vanzelf dat al het Winnezeels dat ik heb mogen citeren, uit eerste hand van J. Fermaut komt. Van z'n moeder nu, die ik hier duizendmaal dank, heb ik zo maar 178 zegswijzen, woorden of zinswendingen gekregen, eigenhandig en vaak echt fonetisch - al heeft ze nooit Nederlands leren schrijven - neergepend, een klinkende weerlegging van de verkeerde opvatting als zou het Frans-Vlaams een verarmd streektaaltje geworden zijn. Bovendien hebben we van haar en haar man een lange bandopname mogen maken: een machtig rijke schat aan streekwoorden en eigen zinsbouw. Om toch een proefje te geven wil ik één uitdrukking laten verschijnen, eerst in haar eigen spelling, vervolgens in de gewone fonetische, en tenslotte de ‘vertaling’ met betekenis. Cantonnir sweat es goad om
paster blene de bêtre.
Kantonniers zweeët is goeëd om
pasters blènen te beetrn.
D.i. Kantonniers zweet is goed om pastoors bleinen (‘blaren’) beter te maken (genezen). Een rake en goed bedoelde antiklerikale schimpscheut op het feit dat de personen in kwestie geen handenarbeid verrichten. Ik sluit met veel dank aan al degenen die me wat toegespeeld hebben en hoop dat ze ermee doorgaan en zelfs veel navolgers krijgen.
C. Moeyaert, Deken de Brouwerstraat 3, 8900 leper |
|